24 december 2011
21 december 2011
Het rechte pad
Ik zoek het rechte pad.
Het rechte pad, zeg je?
Ja, zoals altijd.
Maar wat is recht?
Recht zit in de kromming naar nergens.
Nou, dat helpt.
Waarheen, zeg je?
Naar Dalfsen, naar Hoonhorst.
De weg naar huis, bedoel je?
Ik zie een gat in de wolken.
Het is het licht. De lucht draait.
Het waait, zeg je?
Ja, naar nergens.
Naar het rechte pad.
God dus.
Heb je hem ook weer.
Of haar.
Ja, laten we naar haar toe gaan.
Tastbaar en warme liefde.
Of het.
Het rechte pad?
Echt.
Of '...'.
Wat zeg je?
Ik prefereer het grote zwijgen.
Laten we dan maar ophouden.
Het rechte pad, zeg je?
Ja, zoals altijd.
Maar wat is recht?
Recht zit in de kromming naar nergens.
Nou, dat helpt.
Waarheen, zeg je?
Naar Dalfsen, naar Hoonhorst.
De weg naar huis, bedoel je?
Ik zie een gat in de wolken.
Het is het licht. De lucht draait.
Het waait, zeg je?
Ja, naar nergens.
Naar het rechte pad.
God dus.
Heb je hem ook weer.
Of haar.
Ja, laten we naar haar toe gaan.
Tastbaar en warme liefde.
Of het.
Het rechte pad?
Echt.
Of '...'.
Wat zeg je?
Ik prefereer het grote zwijgen.
Laten we dan maar ophouden.
11 december 2011
Waarom je fietst
Het is de zoete pijn, zegt Spinvis in een mooi interview in de Volkskrant. Pijn die bestaat uit 'iets wat er misschien niet eens is, een heimwee naar ergens waar je nooit was, een zelfbedacht verlangen naar iets wat niet bestaat'. En je herkent de aflopende graden van onzekerheid, van het hoopvolle 'misschien' via een onbezocht 'ergens' naar het ontkennende 'niet'. En je denkt: hij heeft gelijk en toch ook niet. Maar die gedachte komt pas achteraf.
Het is niet Spinvis die in je hoofd zit als je eerder die middag over de Vechtdijk fietst, maar Mickey Newbury. 'Write a song a song, write a song about her', zingt hij en je zingt hardop mee. En hoewel je het nog niet beseft, word je overvallen door de euforie. En je denkt: wat is dit?
Het zijn de diagonale strepen in de wolken en daarachter de zon die probeert door te breken.
Het zijn de knipperende lichten van de spoorwegovergang, met elektriciteitsmasten op de achtergrond, die even later blijken te zingen.
Het zijn de slingers in de Vechtdijk, die verlaten door het land kronkelt.
Het is de techno-roep van de fazant die opgeschrikt wegrent.
'Hum a tune a tune, hum a tune, you miss her', zing je met Mickey Newbury. En je denkt: ja, misschien draagt dat er op een kromme, onbegrijpelijke manier ook wel aan bij. En je fietst bijna juichend verder, een met de wereld en wat daar in is, tot je weer denkt: wat is dit?
Het is de zwaan, die argwanend door het water glijdt.
Het zijn de omgeploegde, kale akkers, en de oude Sallandse boerderijen, want je wist al voor je op de fiets stapte dat het vandaag niet op de Veluwe was te vinden.
Ja, het is zelfs de koude tegenwind.
Het is het gevoel van lamswollen zooltjes op je voeten.
Het is vooral het decemberlicht.
Het is de stilte.
Het is het besef dat het vandaag zondag is, de dag dat we er van oudsher ontvankelijk voor zijn.
'Yesterday's newspaper forecasts no rain for today', zingt Mickey Newbury in je hoofd. 'But yesterday's news was old news, the skies are all grey'. En even plotseling als de euforie kwam, is ze weer verdwenen en vlakt je stemming af naar een aangename vrolijkheid. En terwijl je langs Dalfsen fietst, naar Rechteren, en later langs het Overijsschels Kanaal, waar je ooit iets soortgelijks beleefde, denk je na over wat het was. Je voelt heimwee naar wat net voorbij is en probeert het tevergeefs weer op te roepen. Je realiseert je dat zo gauw je het benoemt de euforie, of hoe je het ook wilt noemen, achter de woorden verdwijnt. En dat dan ook meteen de twijfel komt of het er wel echt was, of je het niet allemaal achteraf verzonnen hebt. En je voelt de zoete pijn, het besef dat het onstuitbare verlangen om alles in woorden (of beelden of muziek) te vangen, de ervaring mogelijk maakt, maar tegelijkertijd in de weg staat. Dat de euforie er is en niet is -- onkenbaar voor altijd.
En dat dát het is waarom je fietst (en zingt -- en schrijft -- en foto's maakt -- en leest -- en ...)
Het is niet Spinvis die in je hoofd zit als je eerder die middag over de Vechtdijk fietst, maar Mickey Newbury. 'Write a song a song, write a song about her', zingt hij en je zingt hardop mee. En hoewel je het nog niet beseft, word je overvallen door de euforie. En je denkt: wat is dit?
Het zijn de diagonale strepen in de wolken en daarachter de zon die probeert door te breken.
Het zijn de knipperende lichten van de spoorwegovergang, met elektriciteitsmasten op de achtergrond, die even later blijken te zingen.
Het zijn de slingers in de Vechtdijk, die verlaten door het land kronkelt.
Het is de techno-roep van de fazant die opgeschrikt wegrent.
'Hum a tune a tune, hum a tune, you miss her', zing je met Mickey Newbury. En je denkt: ja, misschien draagt dat er op een kromme, onbegrijpelijke manier ook wel aan bij. En je fietst bijna juichend verder, een met de wereld en wat daar in is, tot je weer denkt: wat is dit?
Het is de zwaan, die argwanend door het water glijdt.
Het zijn de omgeploegde, kale akkers, en de oude Sallandse boerderijen, want je wist al voor je op de fiets stapte dat het vandaag niet op de Veluwe was te vinden.
Ja, het is zelfs de koude tegenwind.
Het is het gevoel van lamswollen zooltjes op je voeten.
Het is vooral het decemberlicht.
Het is de stilte.
Het is het besef dat het vandaag zondag is, de dag dat we er van oudsher ontvankelijk voor zijn.
'Yesterday's newspaper forecasts no rain for today', zingt Mickey Newbury in je hoofd. 'But yesterday's news was old news, the skies are all grey'. En even plotseling als de euforie kwam, is ze weer verdwenen en vlakt je stemming af naar een aangename vrolijkheid. En terwijl je langs Dalfsen fietst, naar Rechteren, en later langs het Overijsschels Kanaal, waar je ooit iets soortgelijks beleefde, denk je na over wat het was. Je voelt heimwee naar wat net voorbij is en probeert het tevergeefs weer op te roepen. Je realiseert je dat zo gauw je het benoemt de euforie, of hoe je het ook wilt noemen, achter de woorden verdwijnt. En dat dan ook meteen de twijfel komt of het er wel echt was, of je het niet allemaal achteraf verzonnen hebt. En je voelt de zoete pijn, het besef dat het onstuitbare verlangen om alles in woorden (of beelden of muziek) te vangen, de ervaring mogelijk maakt, maar tegelijkertijd in de weg staat. Dat de euforie er is en niet is -- onkenbaar voor altijd.
En dat dát het is waarom je fietst (en zingt -- en schrijft -- en foto's maakt -- en leest -- en ...)
28 november 2011
Skiën in november
Het afgelopen weekeinde was ik in Ischgl voor de opening van het wintersportseizoen. Voor het Dagblad van het Noorden schreef ik daar de volgende reportage over, die goed past in de serie '...in november'.
Skiën op geelbruine alpenhellingen
Het is een bizar gezicht: kilometers lange witte linten kronkelen door de bergen, terwijl er op de toppen alleen wat zomerse sneeuwvelden liggen. De omringende alpenhellingen zijn geelbruin, maar op de witte sneeuwbanen krioelt het van de skiërs en snowboarders; vrijdag zevenduizend stuks, zaterdag veertienduizend. Welkom in Ischgl: sneeuwzeker, ook als het niet gesneeuwd heeft.
"Vier weken zon, hoge temperaturen en geen vlok sneeuw", vat Hannes Parth de situatie samen. Parth is de baas van de skipistes in Ischgl en zo extreem als dit jaar heeft hij het nog niet eerder meegemaakt. Maar het dorp heeft bijna duizend sneeuwkanonnen en daardoor ligt er ruim 80 kilometer piste, terwijl in heel veel andere wintersportplaatsen de seizoensopening is uitgesteld. Pas eind deze week wordt er verse sneeuw verwacht in de alpen.
"Zeshonderduizend kubieke meter water hebben we dit jaar tot nu toe verwerkt", zegt Parth. Goed voor anderhalf miljoen kuub kunstsneeuw, een hoeveelheid die de afgelopen jaren gemiddeld in een heel seizoen werd verbruikt. Kosten: 4,5 miljoen euro. "We hebben gelukkig nog wat geld over van vorig seizoen", zegt Parth. Maar veel langer moet de droogte niet duren, geeft hij toe. "Water is er genoeg, maar we mogen per jaar maar 1,1 miljoen kubieke meter omzetten in kunstsneeuw."
Het openingsweekend is heel belangrijk voor Ischgl, dat zich de afgelopen jaren met grote popconcerten tot een populair feestdorp in de Oostenrijkse Alpen heeft ontwikkeld. Het succes begon met het Top of the Mountain Concert van Elton John in 1995. Daarna kwamen grootheden als Sting en Rihanna naar Ischgl voor gratis popconcerten in de winterse buitenlucht. Dit seizoen staan er maar liefst drie op het programma: aan het begin van het seizoen, met Pasen en bij de seizoensafsluiting op 30 april.
"Het is altijd leuk in Ischgl", zegt een Nederlands stel, dat zaterdag in een stoeltjeslift geniet van de zon. Dat ze skiën in een onwerkelijk, kunstmatig landschap deert ze niet. "Vorig jaar waren we hier ook in het openingsweekend. Toen was er heel veel sneeuw, maar het vroor 15 graden. Dan liever dit." Geen moment hebben ze erover gedacht om de reis af te zeggen wegens het ontbreken van echte sneeuw.
De strakke show van de Zweedse popgroep Roxette is zaterdagavond de aftrap voor een avond ongelimiteerd feesten. Uren later zwalken dronken, kotsende mensenmassa’s door de straten, die plakken van de drank en bezaaid liggen met gebroken glas en andere rotzooi.
Slechts weinigen staan zondagmorgen vroeg alweer op de zonovergoten pistes om nog een dag te genieten van de opvallend goede sneeuw. "Zolang we ons dit soort idiotie nog kunnen veroorloven, valt het wel mee met de crisis in Europa", merkt een van hen lachend op. Want bizar blijft het wel, skiën in de geelbruine bergen.
Skiën op geelbruine alpenhellingen
Het is een bizar gezicht: kilometers lange witte linten kronkelen door de bergen, terwijl er op de toppen alleen wat zomerse sneeuwvelden liggen. De omringende alpenhellingen zijn geelbruin, maar op de witte sneeuwbanen krioelt het van de skiërs en snowboarders; vrijdag zevenduizend stuks, zaterdag veertienduizend. Welkom in Ischgl: sneeuwzeker, ook als het niet gesneeuwd heeft.
"Vier weken zon, hoge temperaturen en geen vlok sneeuw", vat Hannes Parth de situatie samen. Parth is de baas van de skipistes in Ischgl en zo extreem als dit jaar heeft hij het nog niet eerder meegemaakt. Maar het dorp heeft bijna duizend sneeuwkanonnen en daardoor ligt er ruim 80 kilometer piste, terwijl in heel veel andere wintersportplaatsen de seizoensopening is uitgesteld. Pas eind deze week wordt er verse sneeuw verwacht in de alpen.
"Zeshonderduizend kubieke meter water hebben we dit jaar tot nu toe verwerkt", zegt Parth. Goed voor anderhalf miljoen kuub kunstsneeuw, een hoeveelheid die de afgelopen jaren gemiddeld in een heel seizoen werd verbruikt. Kosten: 4,5 miljoen euro. "We hebben gelukkig nog wat geld over van vorig seizoen", zegt Parth. Maar veel langer moet de droogte niet duren, geeft hij toe. "Water is er genoeg, maar we mogen per jaar maar 1,1 miljoen kubieke meter omzetten in kunstsneeuw."
Het openingsweekend is heel belangrijk voor Ischgl, dat zich de afgelopen jaren met grote popconcerten tot een populair feestdorp in de Oostenrijkse Alpen heeft ontwikkeld. Het succes begon met het Top of the Mountain Concert van Elton John in 1995. Daarna kwamen grootheden als Sting en Rihanna naar Ischgl voor gratis popconcerten in de winterse buitenlucht. Dit seizoen staan er maar liefst drie op het programma: aan het begin van het seizoen, met Pasen en bij de seizoensafsluiting op 30 april.
"Het is altijd leuk in Ischgl", zegt een Nederlands stel, dat zaterdag in een stoeltjeslift geniet van de zon. Dat ze skiën in een onwerkelijk, kunstmatig landschap deert ze niet. "Vorig jaar waren we hier ook in het openingsweekend. Toen was er heel veel sneeuw, maar het vroor 15 graden. Dan liever dit." Geen moment hebben ze erover gedacht om de reis af te zeggen wegens het ontbreken van echte sneeuw.
De strakke show van de Zweedse popgroep Roxette is zaterdagavond de aftrap voor een avond ongelimiteerd feesten. Uren later zwalken dronken, kotsende mensenmassa’s door de straten, die plakken van de drank en bezaaid liggen met gebroken glas en andere rotzooi.
Slechts weinigen staan zondagmorgen vroeg alweer op de zonovergoten pistes om nog een dag te genieten van de opvallend goede sneeuw. "Zolang we ons dit soort idiotie nog kunnen veroorloven, valt het wel mee met de crisis in Europa", merkt een van hen lachend op. Want bizar blijft het wel, skiën in de geelbruine bergen.
20 november 2011
Boterbloemen in november
09 november 2011
Paardenbloemen in november
08 november 2011
F. Springer
Maandag is F. Springer overleden. Toen ik het nieuws vanmiddag hoorde moest ik denken aan vroeger. Ik was ontroerd. Voor mij is F. Springer de grootste Nederlandse schrijver van zijn generatie. Maar op de tv is meer aandacht voor Joe Frazier. Daarom op deze plek dan maar onderstaand verhaal, dat ik schreef voor Dagblad van het Noorden, naar aanleiding van Springers laatste roman. Rust zacht, oude vriend.
Schepper van voorbije werelden
"Ik was bang dat we elkaar ontgroeid waren, F. Springer en ik. Onze relatie begon eind jaren zeventig, toen ik op de middelbare school verplicht de verhalenbundel Zaken Overzee moest lezen. Voor de meeste van mijn klasgenoten was Springer niet meer dan een passant, en misschien waren we als pubers ook wat te jong voor de weemoed, de milde ironie en het verlangen naar verloren paradijzen en voorbije werelden waar Springers boeken van doordrenkt zijn. Maar bij mij zat de nostalgie er blijkbaar al vroeg in. Ik vermoed dat ik een van de eerste middelbare scholieren was met vier boeken van F. Springer op zijn leeslijst Nederlands.
Jarenlang was vooral het oude werk van de diplomaat/schrijver me dierbaar. Of beter: decennialang. Want na Sterremeer, het wat tegenvallende Boekenweekgeschenk van 1990, werd onze band iets minder hecht. Elke keer als er in de jaren die volgden een nieuwe Springer verscheen, hoopte ik op de magie van meesterwerken als Quissama en Bougainville. Maar vaak volgde lichte teleurstelling. Niet dat ze slecht waren, boeken als Bandoeng-Bandung of Kandy, zeker niet. Maar het was mijn Springer niet meer. Ik heb me vaak afgevraagd waar dat aan lag en ik vermoed dat Springer me wat te serieus was geworden, het persoonlijke overstemde de ironie. En dus herlas ik zijn oudere werk om onze relatie te bestendigen. Gelukkig is er nu Quadriga – Een eindspel, de jaren geleden al aangekondigde Berlijnse roman, die door een ernstige ziekte vertraging opliep.
Springer (echte naam: Carel Jan Schneider) groeide op in Nederlands Indië. In zijn literaire werk keert hij terug naar plekken uit zijn jeugd en de landen waar hij als diplomaat werkzaam was. Zijn romans en verhalen spelen zich doorgaans af in verre oorden, zoals Nieuw-Guinea, New York, Bangladesh, Angola en Teheran, en slechts zelden in Nederland. In Quadriga is Oost-Berlijn, waar Springer van 1986 tot 1989 ambassadeur was, de plaats van handeling. De roman, genoemd naar het vierspan op de Brandenburger Tor, vertelt het verhaal van journalist en weduwnaar Robert Somers die in de jaren voor de Wende in Oost-Berlijn verliefd wordt op Monika Rittner, de gids die hem tijdens zijn bezoekjes aan de DDR begeleidt. Tien jaar later keert Somers terug naar Berlijn, in de hoop de laatste liefde uit zijn leven terug te vinden maar tegelijkertijd bang dat zijn zoektocht slaagt.
In een superieure stijl – korte zinnetjes met veel tussenvoegingen, licht-ironisch, energiek: typisch Springer dus – doet Somers verslag van zijn eerste reizen naar de DDR en zijn latere zoektocht naar Monika. Zijn relaas is luchtig (soms iets te), bij vlagen hilarisch, maar tegelijkertijd ook bijna pijnlijk intiem. De spanning tussen enerzijds het grimmige leven in de DDR – Springer weet uitstekend de sfeer van een film als Das Leben der Anderen op te roepen – en anderzijds het oude-jongens-krentenbroodwereldje van buitenstaanders als Somers, de wat louche historicus Behrman met zijn goede contacten in de communistische partij en de olijke Raaf (de Nederlandse ambassadeur in Oost-Berlijn), is schrijnend.
Terwijl Somers uitgebreid over zijn verliefdheid neuzelt, heeft zijn gids wel wat anders aan haar hoofd. ’Frau Monika’ (getrouwd met een hooggeplaatste ’Genosse’) zit volledig verstrikt in het web van de dictatuur, waar in elke bloemenvaas een microfoontje kan zitten (‘Feind hört mit!’) en iedereen een verklikker of Stasi-medewerker kan zijn, inclusief zijzelf trouwens. Voor haar is de journalist uit Nederland hooguit een affaire van een nacht of een schim van een verliefdheid. Als de Nederlandse sterverslaggever in november 1989 zijn journalistieke werk veronachtzaamt en zelfs de val van de Muur laat schieten door zijn obsessie voor zijn mooie gids, probeert Monika Rittner zich wanhopig het vege lijf te redden in een wereld waar alle zekerheden wegvallen.
Het is razend knap hoe Springer de historische gebeurtenissen vermengt met de persoonlijke beslommeringen van zijn personages en de verschillende stemmen in de roman tot een eenheid weet te smeden. De combinatie van melancholie en onderhuidse ironie, waar Springer het patent op heeft, komt tot volle glorie in Somers’ verslag van zijn zoektocht naar Monika, ruim tien jaar na de Wende. En natuurlijk gaat het in Quadriga ook weer over de betrouwbaarheid van herinneringen, een bekend Springer-thema.
Het verhaal eindigt met een briljante zin, waarvan ik de inhoud niet zal verraden omwille van de plot. In een paar woorden weet Springer Robert Somers’ herinnering aan een liefde, die misschien wel helemaal geen liefde was, tegelijkertijd samen te ballen en uiteen te laten spatten. Het zoveelste al dan niet denkbeeldige paradijs is vervluchtigd en opgegaan in de werkelijkheid van alledag. Voor mij is het de mooiste zin die ik de laatste jaren gelezen heb.
Springer is nu 78 jaar oud. Een eindspel luidt de ondertitel van Quadriga en dat is op meerdere manieren op te vatten. De roman speelt zich af in de tijd dat het communistische regime in de DDR zijn laatste zetten doet. Het is ook de weerslag van een laatste, grote liefde. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het ook het eindspel is van een oeuvre. Een waardig eindspel van een schrijver, die mij – ondanks enkele minder aansprekende werken – dierbaarder is dan de Grote Drie samen. Een schepper van voorbije werelden die, hoewel ongekend, door zijn boeken een persoonlijke vriend is geworden. Ik blijf de komende jaren hopen op een laatste zet."
Schepper van voorbije werelden
"Ik was bang dat we elkaar ontgroeid waren, F. Springer en ik. Onze relatie begon eind jaren zeventig, toen ik op de middelbare school verplicht de verhalenbundel Zaken Overzee moest lezen. Voor de meeste van mijn klasgenoten was Springer niet meer dan een passant, en misschien waren we als pubers ook wat te jong voor de weemoed, de milde ironie en het verlangen naar verloren paradijzen en voorbije werelden waar Springers boeken van doordrenkt zijn. Maar bij mij zat de nostalgie er blijkbaar al vroeg in. Ik vermoed dat ik een van de eerste middelbare scholieren was met vier boeken van F. Springer op zijn leeslijst Nederlands.
Jarenlang was vooral het oude werk van de diplomaat/schrijver me dierbaar. Of beter: decennialang. Want na Sterremeer, het wat tegenvallende Boekenweekgeschenk van 1990, werd onze band iets minder hecht. Elke keer als er in de jaren die volgden een nieuwe Springer verscheen, hoopte ik op de magie van meesterwerken als Quissama en Bougainville. Maar vaak volgde lichte teleurstelling. Niet dat ze slecht waren, boeken als Bandoeng-Bandung of Kandy, zeker niet. Maar het was mijn Springer niet meer. Ik heb me vaak afgevraagd waar dat aan lag en ik vermoed dat Springer me wat te serieus was geworden, het persoonlijke overstemde de ironie. En dus herlas ik zijn oudere werk om onze relatie te bestendigen. Gelukkig is er nu Quadriga – Een eindspel, de jaren geleden al aangekondigde Berlijnse roman, die door een ernstige ziekte vertraging opliep.
Springer (echte naam: Carel Jan Schneider) groeide op in Nederlands Indië. In zijn literaire werk keert hij terug naar plekken uit zijn jeugd en de landen waar hij als diplomaat werkzaam was. Zijn romans en verhalen spelen zich doorgaans af in verre oorden, zoals Nieuw-Guinea, New York, Bangladesh, Angola en Teheran, en slechts zelden in Nederland. In Quadriga is Oost-Berlijn, waar Springer van 1986 tot 1989 ambassadeur was, de plaats van handeling. De roman, genoemd naar het vierspan op de Brandenburger Tor, vertelt het verhaal van journalist en weduwnaar Robert Somers die in de jaren voor de Wende in Oost-Berlijn verliefd wordt op Monika Rittner, de gids die hem tijdens zijn bezoekjes aan de DDR begeleidt. Tien jaar later keert Somers terug naar Berlijn, in de hoop de laatste liefde uit zijn leven terug te vinden maar tegelijkertijd bang dat zijn zoektocht slaagt.
In een superieure stijl – korte zinnetjes met veel tussenvoegingen, licht-ironisch, energiek: typisch Springer dus – doet Somers verslag van zijn eerste reizen naar de DDR en zijn latere zoektocht naar Monika. Zijn relaas is luchtig (soms iets te), bij vlagen hilarisch, maar tegelijkertijd ook bijna pijnlijk intiem. De spanning tussen enerzijds het grimmige leven in de DDR – Springer weet uitstekend de sfeer van een film als Das Leben der Anderen op te roepen – en anderzijds het oude-jongens-krentenbroodwereldje van buitenstaanders als Somers, de wat louche historicus Behrman met zijn goede contacten in de communistische partij en de olijke Raaf (de Nederlandse ambassadeur in Oost-Berlijn), is schrijnend.
Terwijl Somers uitgebreid over zijn verliefdheid neuzelt, heeft zijn gids wel wat anders aan haar hoofd. ’Frau Monika’ (getrouwd met een hooggeplaatste ’Genosse’) zit volledig verstrikt in het web van de dictatuur, waar in elke bloemenvaas een microfoontje kan zitten (‘Feind hört mit!’) en iedereen een verklikker of Stasi-medewerker kan zijn, inclusief zijzelf trouwens. Voor haar is de journalist uit Nederland hooguit een affaire van een nacht of een schim van een verliefdheid. Als de Nederlandse sterverslaggever in november 1989 zijn journalistieke werk veronachtzaamt en zelfs de val van de Muur laat schieten door zijn obsessie voor zijn mooie gids, probeert Monika Rittner zich wanhopig het vege lijf te redden in een wereld waar alle zekerheden wegvallen.
Het is razend knap hoe Springer de historische gebeurtenissen vermengt met de persoonlijke beslommeringen van zijn personages en de verschillende stemmen in de roman tot een eenheid weet te smeden. De combinatie van melancholie en onderhuidse ironie, waar Springer het patent op heeft, komt tot volle glorie in Somers’ verslag van zijn zoektocht naar Monika, ruim tien jaar na de Wende. En natuurlijk gaat het in Quadriga ook weer over de betrouwbaarheid van herinneringen, een bekend Springer-thema.
Het verhaal eindigt met een briljante zin, waarvan ik de inhoud niet zal verraden omwille van de plot. In een paar woorden weet Springer Robert Somers’ herinnering aan een liefde, die misschien wel helemaal geen liefde was, tegelijkertijd samen te ballen en uiteen te laten spatten. Het zoveelste al dan niet denkbeeldige paradijs is vervluchtigd en opgegaan in de werkelijkheid van alledag. Voor mij is het de mooiste zin die ik de laatste jaren gelezen heb.
Springer is nu 78 jaar oud. Een eindspel luidt de ondertitel van Quadriga en dat is op meerdere manieren op te vatten. De roman speelt zich af in de tijd dat het communistische regime in de DDR zijn laatste zetten doet. Het is ook de weerslag van een laatste, grote liefde. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het ook het eindspel is van een oeuvre. Een waardig eindspel van een schrijver, die mij – ondanks enkele minder aansprekende werken – dierbaarder is dan de Grote Drie samen. Een schepper van voorbije werelden die, hoewel ongekend, door zijn boeken een persoonlijke vriend is geworden. Ik blijf de komende jaren hopen op een laatste zet."
22 oktober 2011
Jelle Paulusma
Dat de beschaving zoals wij die kennen op haar einde loopt, mag inmiddels als algemeen bekend worden verondersteld (niet dat het ook daadwerkelijk door de meeste mensen zo gezien wordt, maar dat is nu juist weer een teken van het feit dat het wel zo is, en dergelijke). Hoe dan ook: soms word je er weer eens hardhandig mee geconfronteerd. Afgelopen weken bezocht ik twee concerten van Paulusma, de band van Jelle Paulusma, de vroegere frontman van Daryll-Ann. In Leeuwarden waren er bij het voorprogramma welgeteld vijf mensen in de zaal aanwezig. Onder hen ook Jelle Paulusma zelf. Later druppelden er nog wat bezoekers binnen, maar meer dan vijftig werden het er niet, ook niet toen Paulusma op het podium stond.
Aan de prijs (vijf euro, wat op zich al een belediging is voor een band als Paulusma) lag het niet. Nee, het was puur de hiervoor reeds genoemde ineenstuikende beschaving. In Zwolle was het namelijk van hetzelfde laken een vers gesteven pak. Laten we wel wezen, beste mensen: Jelle Paulusma (ik schreef al eerder over hem) is het neusje van de zalm van de Nederlandse popmuziek, een grootheid, de beste liedjessmid die Nederland ooit heeft voortgebracht. En die trekt dus niet meer publiek dan vijftig man, terwijl de zalen volstromen voor beschimmelde eenheidsworst als al die winnaars van zogenaamde talentenjachten in televisieshows, die in het beste geval over een aardige stem beschikken (maar ook niet meer dan dat) en die allemaal na een paar jaar weer in de anonimiteit verdwijnen waar ze thuishoren.
We rennen van hype naar hype, altijd aan de oppervlakte, bang om eens de diepte in te duiken en te zoeken naar kwaliteit. Een heel enkele keer komt er in programma's als DWDD nog wel eens iets bovendrijven dat er op lijkt, dat dan meteen weer tot Neerlands hoop in bange dagen wordt opgeblazen (neem zo'n Tim Knol: best aardig hoor, maar vergeleken met het werk van zijn gitarist Anne Soldaat - die andere ex-Daryll-Ann-frontman - en Jelle Paulusma, stelt het toch echt niet zoveel voor).
Ik werd uitermate gedeprimeerd van mijn concertervaringen in Leeuwarden en Zwolle, terwijl Jelle Paulusma beide avonden opmerkelijk welgemoed bleef. Alleen toen hij in Zwolle de prachtige, oude Daryll-Ann-ballad Friends zong, schoot hij mild uit de slof ("mijn laatste single; niet dat ze hem op de radio draaien..."). Parels voor de zwijnen zijn het. Zijn laatste cd heet Up on the roof. Koop die plaat!
Aan de prijs (vijf euro, wat op zich al een belediging is voor een band als Paulusma) lag het niet. Nee, het was puur de hiervoor reeds genoemde ineenstuikende beschaving. In Zwolle was het namelijk van hetzelfde laken een vers gesteven pak. Laten we wel wezen, beste mensen: Jelle Paulusma (ik schreef al eerder over hem) is het neusje van de zalm van de Nederlandse popmuziek, een grootheid, de beste liedjessmid die Nederland ooit heeft voortgebracht. En die trekt dus niet meer publiek dan vijftig man, terwijl de zalen volstromen voor beschimmelde eenheidsworst als al die winnaars van zogenaamde talentenjachten in televisieshows, die in het beste geval over een aardige stem beschikken (maar ook niet meer dan dat) en die allemaal na een paar jaar weer in de anonimiteit verdwijnen waar ze thuishoren.
We rennen van hype naar hype, altijd aan de oppervlakte, bang om eens de diepte in te duiken en te zoeken naar kwaliteit. Een heel enkele keer komt er in programma's als DWDD nog wel eens iets bovendrijven dat er op lijkt, dat dan meteen weer tot Neerlands hoop in bange dagen wordt opgeblazen (neem zo'n Tim Knol: best aardig hoor, maar vergeleken met het werk van zijn gitarist Anne Soldaat - die andere ex-Daryll-Ann-frontman - en Jelle Paulusma, stelt het toch echt niet zoveel voor).
Ik werd uitermate gedeprimeerd van mijn concertervaringen in Leeuwarden en Zwolle, terwijl Jelle Paulusma beide avonden opmerkelijk welgemoed bleef. Alleen toen hij in Zwolle de prachtige, oude Daryll-Ann-ballad Friends zong, schoot hij mild uit de slof ("mijn laatste single; niet dat ze hem op de radio draaien..."). Parels voor de zwijnen zijn het. Zijn laatste cd heet Up on the roof. Koop die plaat!
17 oktober 2011
Biefstukzwam
"Oene Epe biefstukzwam, Oene Epe biefstukzwam, Oene Epe biefstukzwam, Oene Epe biefstukzwam." Ik fietste vanmiddag tussen Epe en Oene en opeens kreeg ik het zinnetje niet meer uit mijn hoofd: "Oene Epe biefstukzwam, Oene Epe biefstukzwam." Dat krijg je er dus van als je besluit om een keer alle paddenstoelen te negeren. Ik zag eekhoorntjesbrood vlakbij De Dellen en fietste door. Ik zag cantharellen bij het Soerel en fietste door. Ik zag gele stekelzwam bij Vierhouten en fietste door.
Ik had me voorgenomen om alleen voor biefstukzwam te stoppen (ik gokte erop dat ik die toch niet zou tegenkomen) en slaagde zowaar in mijn opzet. Toegegeven, het scheelde dat ik geen mesje of rugzak had meegenomen en eindelijk weer eens 90 kilometers maakte zodat ik beide bidons nodig had voor de vloeibare vulling waarvoor ze bedoeld zijn. Heerlijk om weer eens te fietsen zonder afgeleid te worden door die kabouterhuisjes.
Maar goed, dat zinnetje kreeg ik niet meer uit mijn hoofd. Ook niet toen ik de Veluwe had verlaten en achter een vriendelijke agrariër op een trekker langs het Apeldoornse kanaal freewheelde met 35 km per uur. Eenmaal terug in Zwolle besloot ik daarom mijn paddenstoelenobsessie toch maar tegemoet te komen met een inspectietochtje langs mijn wonderpaddenstoelenlaan (nee, ik zeg niet waar). Normaal gesproken staat het daar vol met heksenboleten en eekhoorntjesbrood, maar vanmiddag was de wegrand kaal en verlaten.
Tot ik opeens een enorme rode boomzwam in mijn ooghoek zag. "Het zal toch niet...", dacht ik. Wel dus: biefstukzwam! En nog mooie jonge exemplaren ook, want het rode sap liep eruit. Helaas had ik niks om ze in te doen en omdat biefstukzwammen nogal nattig zijn, leek het me geen goed idee om ze in de zak van mijn jasje te duwen.
Gelaten en in de geest van de paddenstoelloze middag liet ik ze dus maar staan. Even later werd ik op mijn wonderlaan beloond met een prachtige, jonge eikhaas die ik wel in mijn jas durfde te proppen. En hij smaakte (gebakken in roomboter met een uitje en knoflook, op de pasta, en wat parmezaanse kaas erover) ook nog goed! Maar je gaat er helaas wel scheten van laten.
Ik had me voorgenomen om alleen voor biefstukzwam te stoppen (ik gokte erop dat ik die toch niet zou tegenkomen) en slaagde zowaar in mijn opzet. Toegegeven, het scheelde dat ik geen mesje of rugzak had meegenomen en eindelijk weer eens 90 kilometers maakte zodat ik beide bidons nodig had voor de vloeibare vulling waarvoor ze bedoeld zijn. Heerlijk om weer eens te fietsen zonder afgeleid te worden door die kabouterhuisjes.
Maar goed, dat zinnetje kreeg ik niet meer uit mijn hoofd. Ook niet toen ik de Veluwe had verlaten en achter een vriendelijke agrariër op een trekker langs het Apeldoornse kanaal freewheelde met 35 km per uur. Eenmaal terug in Zwolle besloot ik daarom mijn paddenstoelenobsessie toch maar tegemoet te komen met een inspectietochtje langs mijn wonderpaddenstoelenlaan (nee, ik zeg niet waar). Normaal gesproken staat het daar vol met heksenboleten en eekhoorntjesbrood, maar vanmiddag was de wegrand kaal en verlaten.
Tot ik opeens een enorme rode boomzwam in mijn ooghoek zag. "Het zal toch niet...", dacht ik. Wel dus: biefstukzwam! En nog mooie jonge exemplaren ook, want het rode sap liep eruit. Helaas had ik niks om ze in te doen en omdat biefstukzwammen nogal nattig zijn, leek het me geen goed idee om ze in de zak van mijn jasje te duwen.
Gelaten en in de geest van de paddenstoelloze middag liet ik ze dus maar staan. Even later werd ik op mijn wonderlaan beloond met een prachtige, jonge eikhaas die ik wel in mijn jas durfde te proppen. En hij smaakte (gebakken in roomboter met een uitje en knoflook, op de pasta, en wat parmezaanse kaas erover) ook nog goed! Maar je gaat er helaas wel scheten van laten.
09 oktober 2011
De rationaliteit van de Altostratus
Altostratus-wolken ontstaan doorgaans als een verdikking van hoge Cirrostratus-wolken, als een groot gebied van warme lucht tegen een gebied van koude lucht aandrukt. In tegenstelling tot de Cirrostratus produceert de Altostratus geen halo als de zon door de wolk heen schijnt; er ontstaat eerder een soort matglas-effect. Maar dat alles kwam geen moment in me op toen zich vanmorgen tussen Wythmen en Hoonhorst aan mijn rechterzijde deze wonderschone zondaghemel ontvouwde.
23 september 2011
Lekke band
Het was op de Dellen
in het najaar van 2009.
De paddenstoelen naast het bankje
bij de afslag naar Epe kende ik nog niet.
Met verkleumde vingers zuchtte
en vloekte ik in de herfstzon.
Elfduizend kilometer geleden
had ik voor het laatst een lekke band.
Nee, dat is geen geluk of toeval.
Gewoon een kwestie van op tijd
een nieuwe buitenband steken.
En niet te veel in de regen fietsen.
14 september 2011
Ron in je hoofd
Opeens is-ie er weer: Ron Sexsmith. Je fietst van Hasselt over de dijk naar Zwolle en plotseling hoor je flarden van Strawberry Blonde: "She was not the girl next door but the..." en weg is de tekst. Maar de melodie zingt door en als vanzelf begin je mee te neuriën. Terwijl je schuin tegen de wind in hangt, nestelt Ron zich in je bewustzijn en je moet denken aan de breinwormen waar Oliver Sacks over schreef in Musicofilia: melodieën die tot gekmakens toe dagenlang in je hoofd doorzeuren.
Maar Ron is een welkome gast van binnen. En dat hij zich in je hoofd verborgen heeft en zich wat vaker meldt dan anders is niet zo raar. Zaterdag zag je hem op Take Root een perfecte set spelen, je iPod draait al dagenlang zijn liedjes en gisteravond ging je speciaal naar Nijmegen om Ron nog een keer te horen (en weer was het wonderschoon, ook al speelde hij een compleet andere set).
Net voorbij Gunne verandert de melodie bijna ongemerkt naar Fallen en je zingt mee: "And the leaves have lost hold of the branches as always, which leaves us with gold and wine colored pathways..." Maar als je wordt aangevlogen door een vlinder, die neerdwarrelt op het asfalt, is Ron zomaar uit je hoofd verdwenen. Gelukkig blijkt de atalanta niet dood te zijn en even later spreidt hij voorzichtig zijn vleugels en vliegt weg.
Je vervolgt je weg en even later is Ron er weer, maar nu met een ander liedje. "Under every sky of baby blue is an undercurrent of rain...", zingt hij, waarna je de tekst weer verliest en de melodie er met je aandacht vandoor gaat. "............", zingt de Ron in je hoofd. En je moet denken aan een andere melodische flard van Ron Sexsmith, die met tekst en al in je geheugen zit opgeslagen: "I'm not about to lose this feeling that I've found."
Maar Ron is een welkome gast van binnen. En dat hij zich in je hoofd verborgen heeft en zich wat vaker meldt dan anders is niet zo raar. Zaterdag zag je hem op Take Root een perfecte set spelen, je iPod draait al dagenlang zijn liedjes en gisteravond ging je speciaal naar Nijmegen om Ron nog een keer te horen (en weer was het wonderschoon, ook al speelde hij een compleet andere set).
Net voorbij Gunne verandert de melodie bijna ongemerkt naar Fallen en je zingt mee: "And the leaves have lost hold of the branches as always, which leaves us with gold and wine colored pathways..." Maar als je wordt aangevlogen door een vlinder, die neerdwarrelt op het asfalt, is Ron zomaar uit je hoofd verdwenen. Gelukkig blijkt de atalanta niet dood te zijn en even later spreidt hij voorzichtig zijn vleugels en vliegt weg.
Je vervolgt je weg en even later is Ron er weer, maar nu met een ander liedje. "Under every sky of baby blue is an undercurrent of rain...", zingt hij, waarna je de tekst weer verliest en de melodie er met je aandacht vandoor gaat. "............", zingt de Ron in je hoofd. En je moet denken aan een andere melodische flard van Ron Sexsmith, die met tekst en al in je geheugen zit opgeslagen: "I'm not about to lose this feeling that I've found."
09 september 2011
'Levensvlek'
20 augustus 2011
Bulgarije
Dit is ons voorland, dacht ik toen ik vanmorgen in buslijn 84 zat, van het centrum van Sofia naar het vliegveld. Zo ziet een beschaving die ten onder gaat eruit. Dit is de eindfase van het kapitalisme. Ik ben drie dagen in Bulgarije geweest, in havenstad en toeristische trekpleister Varna aan de Zwarte Zee, en vanmorgen tussen twee vluchten door zes uur in Sofia. Ik weet het: onzinnig om dan aan te komen met eindtijdprofetieën. Maar toch, een alomvattend gevoel van dreigend onheil overheerste. Geen wielrenner gezien trouwens in die drie dagen, terwijl ik na terugkeer in Nederland, in de bus vanaf vliegveld Eindhoven naar CS de ene na de andere voorbij zag komen. Ook zoiets.
Ik zag in Bulgarije wel oude, smerige communistische flats die nauwelijks nog worden onderhouden, braakliggend terrein en de opstand van het onkruid, dat de stoepen en straten aan het terugveroveren is op de mens, zwerfhonden die auto's aanvielen (al zijn de meeste Bulgaarse zwerfhonden opmerkelijk vriendelijk) en een jong stel dat de afvalcontainers afstruinde. Ik zag de nieuwe, spiegelende gebouwen van het grootkapitaal en de met hoge hekken afgezette paleizen van de nieuwe rijken, als oases in steeds verder oprukkende stadswoestijnen, waar de gewone man zijn leven leeft. Zo goed en zo kwaad als dat gaat, in een wereld waarin alles verkapitaliseerd is.
Natuurlijk, vroeger was het leven hier ook geen eeuwigdurend feest. Maar hoe lelijk de flatgebouwen uit de communistische periode ook zijn, het zijn wel overblijfselen van een opbouwtijd (hoe rampzalig en onderdrukkend ook). Nu zie je overal verval tussen de laatste oprispingen van het systeem dat ons de welvaart heeft gebracht en in ons land nog redelijk functioneert, maar dat hier toont hoe het er in zijn rauwste vorm en in zijn essentie uitziet. (Ja ja, grote woorden, ik weet het). Wie een beetje geld heeft, probeert krampachtig mee te doen. Wie geen geld heeft, probeert te overleven.
Ik moest heel erg denken aan The Road, de verfilming van de apocalyptische roman van Cormac McCarthy, die naar ik vrees een tamelijk accuraat beeld schetst van de uiterste consequentie van het neoliberale denken dat een geperverteerde vorm van neodarwinisme propageert, de nieuwe valse leer die door de inquisitie van het kapitalisme helaas niet verketterd wordt maar aanbeden. Het zijn dezelfde beelden die je ook ziet in de metropolen in Afrika en Azië: steeds meer mensen, steeds minder middelen, steeds smeriger leefgebieden. Als de kapitalistische zeepbel echt uit elkaar spat - en er geen geld meer is om de verworvenheden van de christelijke naastenliefde en de sociaal-democratie overeind te houden - zullen ze ook bij ons te zien zijn, vrees ik.
Het gaf hoop om te zien dat in Bulgarije de orthodoxe priesters nog steeds even mooi zingen als vroeger, dat opera's hier nog wél onverminderd volle zalen trekken. En dat de oude volkscultuur gekoesterd wordt door fenomenale zangeressen als Christina Lyutova. Maar wat overheerste was de nieuwe, protserige rijkdom die kitsch verwart met kunst. En de proleten die het hedonisme vieren en die een pornografisch modebeeld dicteren, met ultrakorte rokjes, afgrondelijke decolletés en felgekleurde sportschoenen. Wie de afkeer van moslimextremisten van de westerse leefwijze wil begrijpen, moet hier een keer gaan kijken. Want ik zag ook een orthodoxe priester in de straten van Varna, die met zijn zang als een straatmuzikant geld verdiende. Ik zag kerken vol kitscherige iconen, die je in de winkeltjes in het schip kon kopen voor 5 of 10 leva. Ik zag een priester die in de kerk in zijn mobiele telefoon stond te tetteren, onderwijl de giftenschaal nauwlettend in de gaten houdend. En ik zag kruizen van muntstukjes op de graftomben in het rotsklooster van Aladzha, alsof genade met geld is af te smeken.
Ik zag ook een oude, Bulgaarse vrouw die buslijn 84 instapte met een blik op haar gezicht die aangaf dat zij alles al leek te weten en het lot van de wereld op haar schouders droeg. Ze had een diep gegroefd gelaat dat een intense droefenis uitstraalde. Maar misschien was het allemaal wel projectie, want mijn blik is momenteel wat somber gekleurd en ernstig vernauwd door het dreigende failliet van het financiële systeem en ons politieke bestel.
Gelukkig is er nog de troost van het besef dat de toekomst altijd weer anders is dan we denken. Dat er altijd weer dingen gebeuren waar we ons met onze beperkte denkkaders geen voorstellingen van kunnen maken. Dat wat nu logisch en onafwendbaar lijkt, morgen totaal anders kan zijn.
Ik zag in Bulgarije wel oude, smerige communistische flats die nauwelijks nog worden onderhouden, braakliggend terrein en de opstand van het onkruid, dat de stoepen en straten aan het terugveroveren is op de mens, zwerfhonden die auto's aanvielen (al zijn de meeste Bulgaarse zwerfhonden opmerkelijk vriendelijk) en een jong stel dat de afvalcontainers afstruinde. Ik zag de nieuwe, spiegelende gebouwen van het grootkapitaal en de met hoge hekken afgezette paleizen van de nieuwe rijken, als oases in steeds verder oprukkende stadswoestijnen, waar de gewone man zijn leven leeft. Zo goed en zo kwaad als dat gaat, in een wereld waarin alles verkapitaliseerd is.
Natuurlijk, vroeger was het leven hier ook geen eeuwigdurend feest. Maar hoe lelijk de flatgebouwen uit de communistische periode ook zijn, het zijn wel overblijfselen van een opbouwtijd (hoe rampzalig en onderdrukkend ook). Nu zie je overal verval tussen de laatste oprispingen van het systeem dat ons de welvaart heeft gebracht en in ons land nog redelijk functioneert, maar dat hier toont hoe het er in zijn rauwste vorm en in zijn essentie uitziet. (Ja ja, grote woorden, ik weet het). Wie een beetje geld heeft, probeert krampachtig mee te doen. Wie geen geld heeft, probeert te overleven.
Ik moest heel erg denken aan The Road, de verfilming van de apocalyptische roman van Cormac McCarthy, die naar ik vrees een tamelijk accuraat beeld schetst van de uiterste consequentie van het neoliberale denken dat een geperverteerde vorm van neodarwinisme propageert, de nieuwe valse leer die door de inquisitie van het kapitalisme helaas niet verketterd wordt maar aanbeden. Het zijn dezelfde beelden die je ook ziet in de metropolen in Afrika en Azië: steeds meer mensen, steeds minder middelen, steeds smeriger leefgebieden. Als de kapitalistische zeepbel echt uit elkaar spat - en er geen geld meer is om de verworvenheden van de christelijke naastenliefde en de sociaal-democratie overeind te houden - zullen ze ook bij ons te zien zijn, vrees ik.
Het gaf hoop om te zien dat in Bulgarije de orthodoxe priesters nog steeds even mooi zingen als vroeger, dat opera's hier nog wél onverminderd volle zalen trekken. En dat de oude volkscultuur gekoesterd wordt door fenomenale zangeressen als Christina Lyutova. Maar wat overheerste was de nieuwe, protserige rijkdom die kitsch verwart met kunst. En de proleten die het hedonisme vieren en die een pornografisch modebeeld dicteren, met ultrakorte rokjes, afgrondelijke decolletés en felgekleurde sportschoenen. Wie de afkeer van moslimextremisten van de westerse leefwijze wil begrijpen, moet hier een keer gaan kijken. Want ik zag ook een orthodoxe priester in de straten van Varna, die met zijn zang als een straatmuzikant geld verdiende. Ik zag kerken vol kitscherige iconen, die je in de winkeltjes in het schip kon kopen voor 5 of 10 leva. Ik zag een priester die in de kerk in zijn mobiele telefoon stond te tetteren, onderwijl de giftenschaal nauwlettend in de gaten houdend. En ik zag kruizen van muntstukjes op de graftomben in het rotsklooster van Aladzha, alsof genade met geld is af te smeken.
Ik zag ook een oude, Bulgaarse vrouw die buslijn 84 instapte met een blik op haar gezicht die aangaf dat zij alles al leek te weten en het lot van de wereld op haar schouders droeg. Ze had een diep gegroefd gelaat dat een intense droefenis uitstraalde. Maar misschien was het allemaal wel projectie, want mijn blik is momenteel wat somber gekleurd en ernstig vernauwd door het dreigende failliet van het financiële systeem en ons politieke bestel.
Gelukkig is er nog de troost van het besef dat de toekomst altijd weer anders is dan we denken. Dat er altijd weer dingen gebeuren waar we ons met onze beperkte denkkaders geen voorstellingen van kunnen maken. Dat wat nu logisch en onafwendbaar lijkt, morgen totaal anders kan zijn.
25 juli 2011
Raar
Ook tijdens mijn fietstochtjes in Zwitserland kwam ik veel dode dieren tegen. Langs de kant van de weg lagen: een piepklein, nog blind muisje, een felgroene sprinkhaan, een vers aangereden marter, div. insecten, et cetera. Maar het meest bijzondere schepsel was toch wel deze forel. Hij lag langs de kant van de drukke weg rond de Zürichsee, in het plaatsje Stäfa. Raar.
16 juli 2011
Fietser/verzamelaar
Dan ben je weer eens op jacht op de racefiets en zie je ze opeens vanuit je ooghoek staan, rechts voor je, langs het zandpad: cantharellen, de eerste van het seizoen. Op een plek waar je ze gewoon legaal kunt plukken. Je leegt je bidon en vult hem met het eigele goud. Eenmaal thuis blijkt het een ons te zijn, genoeg voor een eenvoudig doch voedzaam maal. Even verderop ontwaar je in de brandende zon een weelderig braambos vol zwarte vruchten. Ook gewoon langs de kant van de weg, en weer stop je en nu leeg je je andere bidon die je tot de rand toe vult. En even later rij je, een pond bramen rijker, met rode handen naar huis. En je voelt dat de jager/verzamelaar in je innig tevreden is, ook al weet je best dat je voor een euro op de markt veel betere bramen kunt krijgen. Maar je weet ook: zelf gekocht is fundamenteel anders dan zelf geplukt.
02 juli 2011
De bergen van vroeger
Dan sta je daar weer, in Scharnachtal, uitkijkend op de Niesen, onderweg naar de Griesalp. Vlak onder de top zie je het Niesenbaantje in de eerste tunnel verdwijnen. En je hoort het ruisen van de Kander in het dal beneden dat zich vermengt met het lawaai van het verkeer. Vlak onder je, in de bocht, ligt het Huis. Het is in 1898 gebouwd, zie je nu, 35 jaar later, voor het eerst. Net als alle voorgaande keren dat je er langs kwam is er geen mens te bekennen. Gelukkig maar. Nu zou zo maar het raam op de bovenste verdieping open kunnen gaan, waar je tante Cora haar kamer had. 'Doe je wel voorzichtig, lieve jongen!' Ach, Scharnachtal...
En je draait je om en fietst verder. De Blümlisalp laat zich vandaag niet zien. Het is een klim van niks tot nu toe. Alleen de eerste kilometers tot Scharnachtal stond er 7 of 8 procent op je hoogtemetertje. Je passeert het schoolplein, waar je voor het eerst verliefd was en je ziet dat er goddank weinig is veranderd sinds die zomer, lang geleden. Genoeg nu, denk je, en je schudt je jeugdherinneringen van je af en concentreert je op de Griesalp, samen met de Niesen je eigen, persoonlijke mythische berg. Na Kiental duurt het nog lang voordat de echte klim eindelijk begint. Maar als het zover is ontdek je tot je grote genoegen dat de laatste twee kilometer van je jeugdberg inderdaad de zwaarste klim vormen die je ooit deed: 14 procent gemiddeld, met pieken tot 28 procent. Het slaat niet eens in de benen, merk je tot je verbazing. En als je eindelijk boven bent, hijg je nauwelijks. De pijn zit onder je longen. Harder fietsen dan 7 kilometer per uur lukt niet.
Terug in het dal besluit je om dan ook maar de Niesen op te fietsen, die andere berg van vroeger. Vanuit het Huis zag je altijd die ene bocht in de weg, waar die uit de rotsen was gehouwen. En op de kaart had je gezien dat die tot halverwege de Niesen verhard zou zijn.
Dat blijkt te kloppen. Meteen na de Kanderbrücke in Reichenbach zie je de weg omhoog lopen. Na een paar honderd meter is ook deze weg Gebührenpflichtig en je weet: ook nu weinig auto's op de weg. Even later miauwen twee buizerds vlak boven je hoofd, zodat je toch je zonnebril maar weer opzet uit angst voor een aanval. Ook de Niesen blijkt loodzwaar, merk je als je precentagetellertje na vier kilometer klimmen tegen 8,5 procent, opeens niet meer onder de 10 komt. Maar de alpenweides vergoeden veel en als je naar de overkant kijkt, kun je op sommige stukken het Huis zien liggen, als een nietig geel stipje aan de horizon. En je realiseert je dat die boom daar, net onder het Huis, een appelboom is.
En je draait je om en fietst verder. De Blümlisalp laat zich vandaag niet zien. Het is een klim van niks tot nu toe. Alleen de eerste kilometers tot Scharnachtal stond er 7 of 8 procent op je hoogtemetertje. Je passeert het schoolplein, waar je voor het eerst verliefd was en je ziet dat er goddank weinig is veranderd sinds die zomer, lang geleden. Genoeg nu, denk je, en je schudt je jeugdherinneringen van je af en concentreert je op de Griesalp, samen met de Niesen je eigen, persoonlijke mythische berg. Na Kiental duurt het nog lang voordat de echte klim eindelijk begint. Maar als het zover is ontdek je tot je grote genoegen dat de laatste twee kilometer van je jeugdberg inderdaad de zwaarste klim vormen die je ooit deed: 14 procent gemiddeld, met pieken tot 28 procent. Het slaat niet eens in de benen, merk je tot je verbazing. En als je eindelijk boven bent, hijg je nauwelijks. De pijn zit onder je longen. Harder fietsen dan 7 kilometer per uur lukt niet.
Terug in het dal besluit je om dan ook maar de Niesen op te fietsen, die andere berg van vroeger. Vanuit het Huis zag je altijd die ene bocht in de weg, waar die uit de rotsen was gehouwen. En op de kaart had je gezien dat die tot halverwege de Niesen verhard zou zijn.
Dat blijkt te kloppen. Meteen na de Kanderbrücke in Reichenbach zie je de weg omhoog lopen. Na een paar honderd meter is ook deze weg Gebührenpflichtig en je weet: ook nu weinig auto's op de weg. Even later miauwen twee buizerds vlak boven je hoofd, zodat je toch je zonnebril maar weer opzet uit angst voor een aanval. Ook de Niesen blijkt loodzwaar, merk je als je precentagetellertje na vier kilometer klimmen tegen 8,5 procent, opeens niet meer onder de 10 komt. Maar de alpenweides vergoeden veel en als je naar de overkant kijkt, kun je op sommige stukken het Huis zien liggen, als een nietig geel stipje aan de horizon. En je realiseert je dat die boom daar, net onder het Huis, een appelboom is.
29 juni 2011
De wind in je helm
Onderstaand verhaal stond vorige week zaterdag in 'Dagblad van het Noorden'.
Wielrennen is de laatste jaren steeds populairder geworden. Waren het vroeger vooral oude tanige mannetjes die op een racefiets reden, tegenwoordig hebben ook dertigers en vrouwen de sport ontdekt. Een poging tot verklaring.
Staatssecretaris Halbe Zijlstra doet het, net als Peter R. de Vries, Helga van Leur en Floortje Dessing. Guido Weijers is een liefhebber, Johan Derksen ook en de beroemde Duitse filosoof Peter Sloterdijk heeft het onlangs ontdekt. Zanger JW Roy kan niet zonder, schrijver Dimitri Verhulst evenmin en zelfs oud-voetballer Jaap Stam werd vorige zomer met een racefiets gespot aan de voet van Alpe d'Huez. Mijn halve voetbalteam beoefent het als tweede sport en mijn vriendin doet sinds een half jaar niks anders meer (uitleg volgt).
Iedereen die zelf wel eens op de racefiets zit, of zich met een ander vervoermiddel buiten de stad begeeft, moet het zijn opgevallen: er zijn steeds meer wielrenners. Ik kan het weten want ik ben er zelf eentje, al heel lang. Een paar jaar geleden werd het opeens een stuk drukker op fietspaden en B-wegen en de opmars van de racefiets is nog niet ten einde. Steeds vaker zie je pelotonnetjes over de wegen razen, vaak zonder al te veel acht te slaan op de andere weggebruikers. Alleen 's winters, in de vrieskou, maak ik nog wel eens een tochtje waarbij ik geen andere wielrenners tegenkom.
Die persoonlijke indrukken moeten eenvoudig te staven zijn met cijfers, zou je denken. "Helaas", zegt Paul de Waal van de Bovag. "De cijfers zijn niet erg precies." Uit de jaarrapportages van de brancheorganisatie valt op te maken dat de verkoop van (nieuwe) racefietsen drie jaar geleden opeens ruim verdubbelde: van 14.000 in 2007 naar 36.000 in 2008. Maar dat zijn geschatte getallen, zegt De Waal. Lange tijd werden racefietsen zelfs helemaal niet opgenomen in de jaarcijfers. "De enige harde conclusie die je kunt trekken, is dat zich tussen 2005 en 2009 een grote sprong heeft voltrokken en dat er nog steeds een gestage groei plaatsvindt."
Dat zien ze ook bij de NTFU, de Nederlandse Toer Fiets Unie, de organisatie die de belangen van de sportieve racefietsers en mountainbikers behartigt. "Ons ledental steeg in 2010 met 4 procent tot ruim 48.000", zegt Carolijn Caderius van Veen. Maar lang niet iedere racefietser is lid van de NTFU. "Jaarlijks worden er ongeveer 500.000 startbewijzen uitgegeven bij toertochten en meer dan de helft van de deelnemers is geen lid", zegt Caderius van Veen. "En dan heb je natuurlijk ook nog de licentiehouders die lid zijn van de KNWU en wedstrijden rijden."
Marktonderzoeker Patrick Langley heeft ook geen harde cijfers over pakweg de laatste tien jaar. Die heeft hij wel voor 2010. "Er zijn 5 procent meer racefietsen verkocht en de omzet steeg met 15 procent tot 34 miljoen euro", zegt hij. Maar hoeveel mensen in Nederland doen er nu eigenlijk aan wielrennen? Niemand die het weet, ook Langley niet. "Racefietsen vormen nog steeds een van de kleinere segmenten in de fietsaankopen", weet Langley wel. Maar dat zegt niet zoveel in een land waar in totaal 18 miljoen fietsen rondzwerven. De NTFU komt nog het dichtst bij een antwoord. "In Nederland gebruiken 1 tot 1,2 miljoen mensen een fiets om te sporten", weet men daar. Maar dat cijfer is inclusief mountainbikers en mensen die op een gewone fiets sportieve tochtjes maken.
Andere vraag dan maar: wat beweegt een mens om, op een goede dag, op een racefiets te stappen? "Mijn broer ging fietsen en het leek mij ook wel leuk", zegt Jan van Mulligen (31), teamgenoot van mijn voetbalelftal Gronitas zaterdag 3. Jan kocht vier jaar geleden zijn eerste racefiets. "Ik was gelijk verkocht en ben meteen fanatiek gaan fietsen. Het ging me goed af. Ik kon prima meekomen met jongens die het al jaren deden. Het eerste jaar fietste ik meteen al 3000 kilometer. Daar zit ik nu nog op, maar het streven is om richting de 4000 per jaar te gaan."
Zelf stapte ik als tiener voor het eerst op een racefiets. Jarenlang deed ik dat overigens alleen maar tijdens de Tour de France: dan leende ik mijn broers zilverkleurige Gazelle (met spatborden en verlichting) om Joop Zoetemelk te spelen. De heroïek van de wielersport werkt bij velen racefietslustopwekkend. Veel racefietsers zijn wielerfanaten, vandaar ook dat idiote, levensgevaarlijke gedrag van die pelotonnetjes bij plaatsnaambordjes. Dan doen ze net alsof daar een denkbeeldige finishlijn ligt en moet er dus gesprint worden.
"De start van de Giro d'Italia en de Tour de France in Nederland, vorig jaar, heeft grote impact gehad", vermoedt Bovag-woordvoerder De Waal. "Net als de Vuelta-start in Drenthe, in 2009. Het is een hype geworden om het parkoers van klassiekers na te rijden en etappes uit de grote rondes. Denk maar aan de enorme populariteit van de Amstel Gold Race of al die mensen die Alpe d'Huez opfietsen. Er is natuurlijk ook een algemene trend naar individualisering in de sportbeoefening. Mensen willen flexibel zijn en niet meer zo gebonden aan een bepaalde avond of vaste tijdstippen. Ook het toegenomen gezondheidsbewustzijn speelt zeker een rol." En steeds meer mensen fietsen voor een goed doel of tegen kanker, zoals Alpe d'HuZes.
Maar het kan natuurlijk ook zijn dat je een racefiets koopt omdat iemand uit je omgeving je dwingt. Zo ging het bij mijn vriendin, vijf jaar geleden. "Er is niks mooier dan samen te lijden op een bergpas in de zomerhitte", hield ik haar voor. Op de eerste col die we die zomer in Italië beklommen, fietste ze me helemaal naar de kloten (pardon, maar zo zeg je dat in wielerjargon). Inmiddels is ze profwielrenster bij de ploeg van Leontien van Moorsel en over een paar weken rijdt ze de Giro d'Italia voor vrouwen. Samen met een (toer)fietsende vriendin schreef ze afgelopen winter zelfs een boek over wielrennen: Vrouw & Fiets, met allerlei tips voor vrouwen die willen beginnen met racefietsen. Het is na vier maanden al aan zijn vierde druk toe.
Want ook dat is opmerkelijk: wielrennen is niet meer voorbehouden aan tanige mannetjes op leeftijd die kromgebogen over hun stuur tegen de wind zich kampioen wanen. Steeds meer (vooral jonge) vrouwen kopen een racefiets. "Bij ons wordt de groei in de verkoop vooral veroorzaakt door dames", zegt Marcel Luppes van fietsenzaak Luppes & Co in Hoogeveen. "Op de honderd racefietsen die ik verkoop gaan er nu tussen de vijftien en twintig naar dames. Dat waren er vijf jaar geleden twee of drie. Vijf of zes jaar geleden was er voor dames nauwelijks iets te vinden op racefietsgebied. Nu heb je speciale dameslijnen."
Een sluitende verklaring voor de toegenomen populariteit van de racefiets onder vrouwen heeft oud-wielerprof Luppes niet. "Misschien is het het Marianne Vos-effect", probeert hij. "En vrouwen doen steeds vaker mannendingen. Mijn eigen vriendin fietste nooit, maar is nu ook begonnen. In mijn vriendenkring gaan alle vrouwen opeens fietsen. Het is natuurlijk ook gezond en blessure-ongevoelig als je het vergelijkt met hardlopen. Eigenlijk is het heel logisch, want vrouwen fietsen van oudsher veel meer dan mannen: boodschappen doen, kinderen naar school brengen. De meeste gewone fietsen worden aan vrouwen verkocht."
Rest nog de vraag waarom mensen überhaupt aan wielrennen doen. Wat is er nu zo leuk aan fietsen op zo'n wankel karretje met van die dunne bandjes, in een allerminst comfortabele houding? Natuurlijk, wielrennen is goed voor je figuur, je kunt je hoofd leegmaken, maar dat geldt ook voor veel andere sporten. "De veranderende omgeving, de vrijheid", probeert mijn teamgenoot Jan van Mulligen. "Voetbal is statisch, bij fietsen zie je heel veel en doe je heel veel verschillende indrukken op. Het kalmeert me ook altijd. En het mooie is dat je het alleen kunt doen, maar ook met een groep. Als je een keer anderhalf uur over hebt, stap je op de fiets en ben je er echt even uit."
"Het is zo mooi om de seizoenen te zien wisselen", zegt mijn vriendin, die altijd fietst, zo'n 30.000 kilometer per jaar. "Als ik een zware training doe of een wedstrijd fiets, dan zie ik natuurlijk niet zo veel van de omgeving. Dan is het vooral het gevoel dat je alles uit je lichaam gehaald hebt dat voldoening geeft. Maar als ik een lange duurtraining doe van 150 kilometer, dan voel ik me net een reiziger in eigen land." Misschien is dat het wel: elke fietstocht is een avontuur, een verhaal met jezelf in de hoofdrol. Soms ontdek je nieuwe wegen en nieuwe punten in het landschap om je heen, soms is het een reis door je eigen geest. En heel soms valt alles samen en word je één met alles om je heen.
"Wat ik ook heel gaaf vind, is dat je echt grote afstanden kunt overbruggen", zegt Jan van Mulligen. "Dat geeft me een kick. Ook bij een kort ritje zit je al snel op 50 kilometer." Dat is ook zoiets: je tijdsbesef verandert op de racefiets. "Ik fiets wel eens van Groningen naar Hasselt, waar mijn ouders wonen", zegt Jan. "Met de auto is dat een uur rijden; dat is gevoelsmatig een lange zit. Op de racefiets ben ik drie uur onderweg, maar voelt het veel korter."
Ik fiets zelf jaarlijks tussen de 5000 en 6000 kilometer. Het zijn de vogels, denk ik soms, en de bloemen in het voorjaar, of de tientallen verschillende tinten groen. Maar, zal een wandelaar zeggen, dat is ook waarom ik er met de wandelschoenen op uit trek. Oké, het is dát in combinatie met een diepgewortelde liefde voor de wielersport. Anders kan ik niet verklaren waarom ik in het voorjaar naar Wallonië afreis om op één dag vier keer de Muur van Hoei op te fietsen. Of waarom ik 's zomers graag worstelend en pijn lijdend Alpencols bedwing. Het is reiken naar de heroïek van het onbereikbare.
"Het is de wind in je helm, het gevoel dat je één bent met je fiets", zegt mijn vriendin, nadat ze er nog eens over heeft nagedacht. "Ik had eigenlijk liever wielen gehad dan benen, bij wijze van spreken. Hardlopen, wat ik ook veel heb gedaan, is zo bonkig. Voortbewegen op wielen voelt veel fijner en soepeler. Ik denk dat fietsen op een racefiets het dichtst bij vliegen komt. En dat is toch waar ieder mens van droomt."
Wielrennen is de laatste jaren steeds populairder geworden. Waren het vroeger vooral oude tanige mannetjes die op een racefiets reden, tegenwoordig hebben ook dertigers en vrouwen de sport ontdekt. Een poging tot verklaring.
Staatssecretaris Halbe Zijlstra doet het, net als Peter R. de Vries, Helga van Leur en Floortje Dessing. Guido Weijers is een liefhebber, Johan Derksen ook en de beroemde Duitse filosoof Peter Sloterdijk heeft het onlangs ontdekt. Zanger JW Roy kan niet zonder, schrijver Dimitri Verhulst evenmin en zelfs oud-voetballer Jaap Stam werd vorige zomer met een racefiets gespot aan de voet van Alpe d'Huez. Mijn halve voetbalteam beoefent het als tweede sport en mijn vriendin doet sinds een half jaar niks anders meer (uitleg volgt).
Iedereen die zelf wel eens op de racefiets zit, of zich met een ander vervoermiddel buiten de stad begeeft, moet het zijn opgevallen: er zijn steeds meer wielrenners. Ik kan het weten want ik ben er zelf eentje, al heel lang. Een paar jaar geleden werd het opeens een stuk drukker op fietspaden en B-wegen en de opmars van de racefiets is nog niet ten einde. Steeds vaker zie je pelotonnetjes over de wegen razen, vaak zonder al te veel acht te slaan op de andere weggebruikers. Alleen 's winters, in de vrieskou, maak ik nog wel eens een tochtje waarbij ik geen andere wielrenners tegenkom.
Die persoonlijke indrukken moeten eenvoudig te staven zijn met cijfers, zou je denken. "Helaas", zegt Paul de Waal van de Bovag. "De cijfers zijn niet erg precies." Uit de jaarrapportages van de brancheorganisatie valt op te maken dat de verkoop van (nieuwe) racefietsen drie jaar geleden opeens ruim verdubbelde: van 14.000 in 2007 naar 36.000 in 2008. Maar dat zijn geschatte getallen, zegt De Waal. Lange tijd werden racefietsen zelfs helemaal niet opgenomen in de jaarcijfers. "De enige harde conclusie die je kunt trekken, is dat zich tussen 2005 en 2009 een grote sprong heeft voltrokken en dat er nog steeds een gestage groei plaatsvindt."
Dat zien ze ook bij de NTFU, de Nederlandse Toer Fiets Unie, de organisatie die de belangen van de sportieve racefietsers en mountainbikers behartigt. "Ons ledental steeg in 2010 met 4 procent tot ruim 48.000", zegt Carolijn Caderius van Veen. Maar lang niet iedere racefietser is lid van de NTFU. "Jaarlijks worden er ongeveer 500.000 startbewijzen uitgegeven bij toertochten en meer dan de helft van de deelnemers is geen lid", zegt Caderius van Veen. "En dan heb je natuurlijk ook nog de licentiehouders die lid zijn van de KNWU en wedstrijden rijden."
Marktonderzoeker Patrick Langley heeft ook geen harde cijfers over pakweg de laatste tien jaar. Die heeft hij wel voor 2010. "Er zijn 5 procent meer racefietsen verkocht en de omzet steeg met 15 procent tot 34 miljoen euro", zegt hij. Maar hoeveel mensen in Nederland doen er nu eigenlijk aan wielrennen? Niemand die het weet, ook Langley niet. "Racefietsen vormen nog steeds een van de kleinere segmenten in de fietsaankopen", weet Langley wel. Maar dat zegt niet zoveel in een land waar in totaal 18 miljoen fietsen rondzwerven. De NTFU komt nog het dichtst bij een antwoord. "In Nederland gebruiken 1 tot 1,2 miljoen mensen een fiets om te sporten", weet men daar. Maar dat cijfer is inclusief mountainbikers en mensen die op een gewone fiets sportieve tochtjes maken.
Andere vraag dan maar: wat beweegt een mens om, op een goede dag, op een racefiets te stappen? "Mijn broer ging fietsen en het leek mij ook wel leuk", zegt Jan van Mulligen (31), teamgenoot van mijn voetbalelftal Gronitas zaterdag 3. Jan kocht vier jaar geleden zijn eerste racefiets. "Ik was gelijk verkocht en ben meteen fanatiek gaan fietsen. Het ging me goed af. Ik kon prima meekomen met jongens die het al jaren deden. Het eerste jaar fietste ik meteen al 3000 kilometer. Daar zit ik nu nog op, maar het streven is om richting de 4000 per jaar te gaan."
Zelf stapte ik als tiener voor het eerst op een racefiets. Jarenlang deed ik dat overigens alleen maar tijdens de Tour de France: dan leende ik mijn broers zilverkleurige Gazelle (met spatborden en verlichting) om Joop Zoetemelk te spelen. De heroïek van de wielersport werkt bij velen racefietslustopwekkend. Veel racefietsers zijn wielerfanaten, vandaar ook dat idiote, levensgevaarlijke gedrag van die pelotonnetjes bij plaatsnaambordjes. Dan doen ze net alsof daar een denkbeeldige finishlijn ligt en moet er dus gesprint worden.
"De start van de Giro d'Italia en de Tour de France in Nederland, vorig jaar, heeft grote impact gehad", vermoedt Bovag-woordvoerder De Waal. "Net als de Vuelta-start in Drenthe, in 2009. Het is een hype geworden om het parkoers van klassiekers na te rijden en etappes uit de grote rondes. Denk maar aan de enorme populariteit van de Amstel Gold Race of al die mensen die Alpe d'Huez opfietsen. Er is natuurlijk ook een algemene trend naar individualisering in de sportbeoefening. Mensen willen flexibel zijn en niet meer zo gebonden aan een bepaalde avond of vaste tijdstippen. Ook het toegenomen gezondheidsbewustzijn speelt zeker een rol." En steeds meer mensen fietsen voor een goed doel of tegen kanker, zoals Alpe d'HuZes.
Maar het kan natuurlijk ook zijn dat je een racefiets koopt omdat iemand uit je omgeving je dwingt. Zo ging het bij mijn vriendin, vijf jaar geleden. "Er is niks mooier dan samen te lijden op een bergpas in de zomerhitte", hield ik haar voor. Op de eerste col die we die zomer in Italië beklommen, fietste ze me helemaal naar de kloten (pardon, maar zo zeg je dat in wielerjargon). Inmiddels is ze profwielrenster bij de ploeg van Leontien van Moorsel en over een paar weken rijdt ze de Giro d'Italia voor vrouwen. Samen met een (toer)fietsende vriendin schreef ze afgelopen winter zelfs een boek over wielrennen: Vrouw & Fiets, met allerlei tips voor vrouwen die willen beginnen met racefietsen. Het is na vier maanden al aan zijn vierde druk toe.
Want ook dat is opmerkelijk: wielrennen is niet meer voorbehouden aan tanige mannetjes op leeftijd die kromgebogen over hun stuur tegen de wind zich kampioen wanen. Steeds meer (vooral jonge) vrouwen kopen een racefiets. "Bij ons wordt de groei in de verkoop vooral veroorzaakt door dames", zegt Marcel Luppes van fietsenzaak Luppes & Co in Hoogeveen. "Op de honderd racefietsen die ik verkoop gaan er nu tussen de vijftien en twintig naar dames. Dat waren er vijf jaar geleden twee of drie. Vijf of zes jaar geleden was er voor dames nauwelijks iets te vinden op racefietsgebied. Nu heb je speciale dameslijnen."
Een sluitende verklaring voor de toegenomen populariteit van de racefiets onder vrouwen heeft oud-wielerprof Luppes niet. "Misschien is het het Marianne Vos-effect", probeert hij. "En vrouwen doen steeds vaker mannendingen. Mijn eigen vriendin fietste nooit, maar is nu ook begonnen. In mijn vriendenkring gaan alle vrouwen opeens fietsen. Het is natuurlijk ook gezond en blessure-ongevoelig als je het vergelijkt met hardlopen. Eigenlijk is het heel logisch, want vrouwen fietsen van oudsher veel meer dan mannen: boodschappen doen, kinderen naar school brengen. De meeste gewone fietsen worden aan vrouwen verkocht."
Rest nog de vraag waarom mensen überhaupt aan wielrennen doen. Wat is er nu zo leuk aan fietsen op zo'n wankel karretje met van die dunne bandjes, in een allerminst comfortabele houding? Natuurlijk, wielrennen is goed voor je figuur, je kunt je hoofd leegmaken, maar dat geldt ook voor veel andere sporten. "De veranderende omgeving, de vrijheid", probeert mijn teamgenoot Jan van Mulligen. "Voetbal is statisch, bij fietsen zie je heel veel en doe je heel veel verschillende indrukken op. Het kalmeert me ook altijd. En het mooie is dat je het alleen kunt doen, maar ook met een groep. Als je een keer anderhalf uur over hebt, stap je op de fiets en ben je er echt even uit."
"Het is zo mooi om de seizoenen te zien wisselen", zegt mijn vriendin, die altijd fietst, zo'n 30.000 kilometer per jaar. "Als ik een zware training doe of een wedstrijd fiets, dan zie ik natuurlijk niet zo veel van de omgeving. Dan is het vooral het gevoel dat je alles uit je lichaam gehaald hebt dat voldoening geeft. Maar als ik een lange duurtraining doe van 150 kilometer, dan voel ik me net een reiziger in eigen land." Misschien is dat het wel: elke fietstocht is een avontuur, een verhaal met jezelf in de hoofdrol. Soms ontdek je nieuwe wegen en nieuwe punten in het landschap om je heen, soms is het een reis door je eigen geest. En heel soms valt alles samen en word je één met alles om je heen.
"Wat ik ook heel gaaf vind, is dat je echt grote afstanden kunt overbruggen", zegt Jan van Mulligen. "Dat geeft me een kick. Ook bij een kort ritje zit je al snel op 50 kilometer." Dat is ook zoiets: je tijdsbesef verandert op de racefiets. "Ik fiets wel eens van Groningen naar Hasselt, waar mijn ouders wonen", zegt Jan. "Met de auto is dat een uur rijden; dat is gevoelsmatig een lange zit. Op de racefiets ben ik drie uur onderweg, maar voelt het veel korter."
Ik fiets zelf jaarlijks tussen de 5000 en 6000 kilometer. Het zijn de vogels, denk ik soms, en de bloemen in het voorjaar, of de tientallen verschillende tinten groen. Maar, zal een wandelaar zeggen, dat is ook waarom ik er met de wandelschoenen op uit trek. Oké, het is dát in combinatie met een diepgewortelde liefde voor de wielersport. Anders kan ik niet verklaren waarom ik in het voorjaar naar Wallonië afreis om op één dag vier keer de Muur van Hoei op te fietsen. Of waarom ik 's zomers graag worstelend en pijn lijdend Alpencols bedwing. Het is reiken naar de heroïek van het onbereikbare.
"Het is de wind in je helm, het gevoel dat je één bent met je fiets", zegt mijn vriendin, nadat ze er nog eens over heeft nagedacht. "Ik had eigenlijk liever wielen gehad dan benen, bij wijze van spreken. Hardlopen, wat ik ook veel heb gedaan, is zo bonkig. Voortbewegen op wielen voelt veel fijner en soepeler. Ik denk dat fietsen op een racefiets het dichtst bij vliegen komt. En dat is toch waar ieder mens van droomt."
18 juni 2011
Sentimentele reis
Dat parkeerkaartje uit Chur bracht deze column in herinnering, die ik nog niet eerder op dit blog heb geplaatst. Het is er eentje uit het Dagblad van het Noorden van juni 2003.
Dan ga je dus een weekje naar Zwitserland, op zoek naar de tijden die voorbij zijn, samen met een vriend die als kind ook altijd in Berner Oberland op vakantie ging. Op zoek naar het paradijs van je jeugd. Lauterbrunnen, Interlaken, Thun, Reichenbach en natuurlijk Scharnachtal. Ach, Scharnachtal...
En je merkt dat veel nog hetzelfde is. In Reichenbach ruikt de boekwinkel nog net zo als dertig jaar geleden. In het zwembad van Thun is winnen met voetbal van Zwitsers nog steeds niet moeilijk. Op de Sustenpass is het nog steeds slecht weer. En in Scharnachtal, waar je op het schoolplein voor het eerst droomde van een meisje, domineren de Niesen en de Blümlisalp nog altijd de horizon.
En toch is alles anders. Het oranje VW-busje is vervangen door een donkerblauwe Renault Laguna met airco. Citroenijsjes verkoopt de familie Ritter (vage blikken van herkenning) niet meer. De supermarkt in Interlaken is onherkenbaar verbouwd. En de waterval in Lauterbrunnen is veel kleiner dan vroeger. Lange tochten blijken ritjes van niks en nieuwe tunnels ondergraven de jeugdherinneringen aan onderweg.
En tijdens je zoektocht naar vroeger besef je opeens dat je herinneringen verdrongen worden door het heden. Erger nog: je volwassenheid filtert de onbevangenheid van de jeugdervaringen uit. De schoonheid van vroeger herken je nu als kitsch. Alleen waar het verval hard heeft toegeslagen of de vernieuwing het verleden heeft uitgewist, triomfeert de weemoed en blijft het kind in je gespaard.
En dan word je nog sentimenteler en denk je: wegwezen hier. Op naar andere oorden, op naar nieuwe herinneringen. In het besef dat vroeger nooit meer terugkeert. En dat je het verlangen naar toen moet koesteren met oude, vergeelde foto’s en de beelden in je hoofd.
Dan ga je dus een weekje naar Zwitserland, op zoek naar de tijden die voorbij zijn, samen met een vriend die als kind ook altijd in Berner Oberland op vakantie ging. Op zoek naar het paradijs van je jeugd. Lauterbrunnen, Interlaken, Thun, Reichenbach en natuurlijk Scharnachtal. Ach, Scharnachtal...
En je merkt dat veel nog hetzelfde is. In Reichenbach ruikt de boekwinkel nog net zo als dertig jaar geleden. In het zwembad van Thun is winnen met voetbal van Zwitsers nog steeds niet moeilijk. Op de Sustenpass is het nog steeds slecht weer. En in Scharnachtal, waar je op het schoolplein voor het eerst droomde van een meisje, domineren de Niesen en de Blümlisalp nog altijd de horizon.
En toch is alles anders. Het oranje VW-busje is vervangen door een donkerblauwe Renault Laguna met airco. Citroenijsjes verkoopt de familie Ritter (vage blikken van herkenning) niet meer. De supermarkt in Interlaken is onherkenbaar verbouwd. En de waterval in Lauterbrunnen is veel kleiner dan vroeger. Lange tochten blijken ritjes van niks en nieuwe tunnels ondergraven de jeugdherinneringen aan onderweg.
En tijdens je zoektocht naar vroeger besef je opeens dat je herinneringen verdrongen worden door het heden. Erger nog: je volwassenheid filtert de onbevangenheid van de jeugdervaringen uit. De schoonheid van vroeger herken je nu als kitsch. Alleen waar het verval hard heeft toegeslagen of de vernieuwing het verleden heeft uitgewist, triomfeert de weemoed en blijft het kind in je gespaard.
En dan word je nog sentimenteler en denk je: wegwezen hier. Op naar andere oorden, op naar nieuwe herinneringen. In het besef dat vroeger nooit meer terugkeert. En dat je het verlangen naar toen moet koesteren met oude, vergeelde foto’s en de beelden in je hoofd.
Afscheid
Gistermorgen heb ik mijn Laguna ingeruild en 's middags lag hij al bij de sloop. Ruim twee jaar geleden schreef ik deze column voor Dagblad van het Noorden over mijn trouwe vierwieler. Toen had ik niet durven dromen dat hij het nog twee jaar zou uithouden. Maar hij bracht mij en de mijne de laatste jaren nog naar Zwitserland, Italië, Frankrijk, België, het Sauerland (zie foto) en heel veel andere oorden. Twee weken geleden, hij reed toen al op 'drie benen' zoals mijn garagist zei, waren we nog in Duitsland voor de Tecklenburg Rundfahrt. Maar na ruim 343.000 kilometer was het over. Een ochtendhoestje bleek een lekke cilinder te zijn en de apk zou hij niet meer overleven. Dus besloten we vorige week op zoek te gaan naar een nieuwe auto. Het was alsof Laguna het wist. Donderdagavond begon opeens de stuurbekrachtiging te kreunen. Ik klopte hem nog eens bemoedigend op het dashbord, maar eenmaal thuis heb ik hem liefdevol afgelegd. Ik kwam bij het opruimen nog oude herinneringen tegen: een perskaart van de HEW-classic in Hamburg van jaren geleden, een parkeerkaartje uit Chur van juni 2003, uitgedroogde dropjes, een tee uit de tijd dat ik nog golfde... Toen ik hem vrijdagmorgen bij zijn beul bracht voelde dat niet fijn. Met een zachte, nauw verholen streling van zijn achterste nam ik afscheid. Merkwaardig dat een mens zelfs gevoelens kan gaan koesteren voor een verzameling oud ijzer. Stiekem hoopte ik dat Laguna nog eventjes zou toeteren.
12 juni 2011
Op zoek naar de zeearend
Het leek me vandaag een mooie dag om terug te keren naar het Drontermeer. Daar was ik sinds de laatste ijstijd niet meer geweest. Het was de lokroep van de zeearend die in mijn hoofd weerklonk. Maar helaas, de vliegende deur liet zich niet zien.
Ik zag wel:
laagvliegende zwaluwen op vliegenjacht, die vlak voor me over de weg scheerden;
het schaduwspel van zon en wolken;
mussen die tegen de wind in bidden en plots toesloegen in het weiland;
een luid kievitende kievit die vijftig meter met me op vloog om me weg te leiden bij haar nest;
hevig trillende kangoeroes achter een hek bij Zuideinde;
een jonge buizerd, traag zwevend op een van zijn eerste vluchten;
niet eerder befietste wegen in een schitterend stukje Oud-Hollands Nederland, tussen Oosterwolde en Elburg;
een wanhopig krijsende grutto op een paaltje in de Eektermerk die opvloog, terugkwam en me om hulp leek te vragen, maar ik wist niet waarbij;
lege, rechte, verlaten wegen in de zon;
koeien die neerkeken op wielrenners vanaf de dijk bij Noordeinde;
een gigantische maar veel te oude zadelzwam op een knotwilg in Zalk;
jonge maïs die maar niet wil groeien, gelukkig;
pas gemaaid grasland dat rook naar vroeger;
een veldleeuwerik die een vrolijk Pinksterlied aanhief;
en elektriciteitsmasten die verdwenen in de verte van de wijkende horizon.
Het was een prachtige dag, vol stilte, wolken, lucht en leegte.
Ik zag wel:
laagvliegende zwaluwen op vliegenjacht, die vlak voor me over de weg scheerden;
het schaduwspel van zon en wolken;
mussen die tegen de wind in bidden en plots toesloegen in het weiland;
een luid kievitende kievit die vijftig meter met me op vloog om me weg te leiden bij haar nest;
hevig trillende kangoeroes achter een hek bij Zuideinde;
een jonge buizerd, traag zwevend op een van zijn eerste vluchten;
niet eerder befietste wegen in een schitterend stukje Oud-Hollands Nederland, tussen Oosterwolde en Elburg;
een wanhopig krijsende grutto op een paaltje in de Eektermerk die opvloog, terugkwam en me om hulp leek te vragen, maar ik wist niet waarbij;
lege, rechte, verlaten wegen in de zon;
koeien die neerkeken op wielrenners vanaf de dijk bij Noordeinde;
een gigantische maar veel te oude zadelzwam op een knotwilg in Zalk;
jonge maïs die maar niet wil groeien, gelukkig;
pas gemaaid grasland dat rook naar vroeger;
een veldleeuwerik die een vrolijk Pinksterlied aanhief;
en elektriciteitsmasten die verdwenen in de verte van de wijkende horizon.
Het was een prachtige dag, vol stilte, wolken, lucht en leegte.
05 juni 2011
Klimmen rond de (kern)centrale
Als je er goed over nadenkt is het natuurlijk waanzin: 's ochtends om zeven uur in de auto stappen, 135 kilometer rijden naar Ibbenbüren, vervolgens op de racefiets stappen en 135 kilometer fietsen en zes uur later na twee Bratwürste met patat vervolgens weer 135 kilometer in de auto naar huis. Okee: ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om een flinke voorraad Duits bier in te slaan. En de Tecklenburg Rundfahrt is een prachtige tocht (afgezien van die energiecentrale die eruit ziet als een kerncentrale maar het niet is, geloof ik, al meenden we op een gegeven moment wel smeltende splijtstaven te ruiken).
Wonderbaarlijk genoeg is deze toertocht veel rustiger dan de Amstel Gold Race, terwijl de hellingen heviger zijn (minder lang, maar een stuk steiler met pieken tot 25 %), de omgeving nog mooier, het inschrijfgeld veel lager (7 euro), geen halvezolenfeesttent na afloop maar een rustig terras, een prima organisatie en uitstekende douches om het zweet weer van het lichaam te spoelen. En het is dus ook nog eens dichterbij voor mensen uit het Noorden en het Oosten, waar zoals bekend de wijzen vandaan komen. Maar goed, het blijft rationeel bezien wel een merkwaardige hobby natuurlijk. (Wat meer weer eens bewijst dat de rede helemaal niet zo belangrijk is als drijfveer voor ons handelen als we graag denken.)
Wonderbaarlijk genoeg is deze toertocht veel rustiger dan de Amstel Gold Race, terwijl de hellingen heviger zijn (minder lang, maar een stuk steiler met pieken tot 25 %), de omgeving nog mooier, het inschrijfgeld veel lager (7 euro), geen halvezolenfeesttent na afloop maar een rustig terras, een prima organisatie en uitstekende douches om het zweet weer van het lichaam te spoelen. En het is dus ook nog eens dichterbij voor mensen uit het Noorden en het Oosten, waar zoals bekend de wijzen vandaan komen. Maar goed, het blijft rationeel bezien wel een merkwaardige hobby natuurlijk. (Wat meer weer eens bewijst dat de rede helemaal niet zo belangrijk is als drijfveer voor ons handelen als we graag denken.)
29 mei 2011
Hollands Schwarzwald
Een week na terugkeer uit het echte Schwarzwald fietste ik gisteren door Hollands Schwarzwald. Ik kwam vanuit Markelo en het land glooide, maar van echte bergen geen spoor. Vlak voor Rijssen, waar vriendin M. een wedstrijd reed, kwam ik Hollands Schwarzwald binnen: een bos, wat leemafgravingen die natuurlijk reliëf suggereren en wat slingerweggetjes, meer is het niet (waarom de 324 bomen vlak ervoor Klein Zwitserland heten werd me ook niet echt duidelijk). Geen Schauinsland te bekennen, helaas. En waarom heet het eigenlijk 'Hollands' Schwarzwald? Dit is Overijssel! Hoofdschuddend fietste ik verder richting de Ronde van Rijssen, die vlakbij werd verreden. Het begon steeds harder te regenen, wat ook al niet klopte met mijn beeld van het echte Schwarzwald.
25 mei 2011
Bergpraat
"Pffffff...."
"Hoeh!"
"Gronk..."
"Wah!"
"Uche! Uche!"
"Pfuioei..."
"Pfffff..."
"Aaaahh."
"Gronk...Pfff."
"Pwooooh."
"Kutzon!"
"Gronk..."
"Wah!"
"Uche! Uche!"
"Pfuioei..."
"Schaduw!"
"Bwaaa."
"Burp!"
"Gronk..."
"Na die bocht zijn we er."
"Bwah."
"Pfuioei..."
"Pfffff..."
"Aaaahh."
"Oh nee, toch niet."
"Pfffff..."
"Hààhhh..."
"Burp."
"Fhwoeh!"
"En dit is leuk?"
"Ahhh..."
"Pfffffff..."
"Kutzon!"
"Fwiui.."
"Bwàh!"
"Teringberg."
"Gronk..."
"Hoeh!"
"Gronk..."
"Wah!"
"Uche! Uche!"
"Pfuioei..."
"Pfffff..."
"Aaaahh."
"Gronk...Pfff."
"Pwooooh."
"Kutzon!"
"Gronk..."
"Wah!"
"Uche! Uche!"
"Pfuioei..."
"Schaduw!"
"Bwaaa."
"Burp!"
"Gronk..."
"Na die bocht zijn we er."
"Bwah."
"Pfuioei..."
"Pfffff..."
"Aaaahh."
"Oh nee, toch niet."
"Pfffff..."
"Hààhhh..."
"Burp."
"Fhwoeh!"
"En dit is leuk?"
"Ahhh..."
"Pfffffff..."
"Kutzon!"
"Fwiui.."
"Bwàh!"
"Teringberg."
"Gronk..."
23 mei 2011
Kleintje Zoncolan
Links achterin het dal ligt ie. Als je na het dorp Münstertal rechtdoor gaat, kom je na een prachtige slingerweg boven op Belchen, de op een na hoogste top van het Schwarzwald. Dat is die ronde berg midden op de foto. Maar daar gaat het dus niet om. De afslag richting Stohren, verscholen ergens achter die groene heuvel links, dat is hem: het kleintje Zoncolan.
Na vijftig meter zie je een bord, rechts, met zo'n berg in een rode driehoek: '18%' staat erop. En eronder de aanduiding '5 km'. Dat is overdreven. Het smalle weggetje dat zich door een kloof langs een bergbeekje omhoog slingert, is 'slechts' 3,5 kilometer lang echt steil. En geen 18% gemiddeld maar 12% (met pieken tot 20%; dat dan weer wel). Daarmee is de klim net zo zwaar als de Monte Zoncolan. Het is een mooie gedachte: ik kan de Zoncolan beklimmen, want ik ben vrijdag zonder afstappen boven in Stohren aangekomen, waar de weg afvlakt. Harder dan 7 à 8 kilometer per uur ging het niet, maar wat maakt het uit.
Voor wie zijn doelen wat meer bescheiden kiest, is het Schwarzwald ook een mooi testgebied. Neem de Kandel, vanaf Waldkirch: 11 kilometer klimmen tegen iets meer dan 8%. Dat is op 2 km na Alpe d'Huez. Boven wacht onderstaand uitzicht op het Rijndal.
Prachtig fietsgebied, dat Zwarte Woud. In vijf dagen legden we ruim 400 kilometer af en beklommen we prachtige cols met namen als Hochblauen, Schauinsland en Kreuzweg. En je kunt er in het Rijndal ook prachtige glooiende routes fietsen naar de vulkanische heuvels van Tuniberg en de Kaiserstuhl. Het bier is wit, de wijn is goed, de wegen leeg, het leven goedkoop - en dat alles op slechts 600 kilometer van Zwolle. Je zou er bijna kwalijke liederen van gaan zingen.
Na vijftig meter zie je een bord, rechts, met zo'n berg in een rode driehoek: '18%' staat erop. En eronder de aanduiding '5 km'. Dat is overdreven. Het smalle weggetje dat zich door een kloof langs een bergbeekje omhoog slingert, is 'slechts' 3,5 kilometer lang echt steil. En geen 18% gemiddeld maar 12% (met pieken tot 20%; dat dan weer wel). Daarmee is de klim net zo zwaar als de Monte Zoncolan. Het is een mooie gedachte: ik kan de Zoncolan beklimmen, want ik ben vrijdag zonder afstappen boven in Stohren aangekomen, waar de weg afvlakt. Harder dan 7 à 8 kilometer per uur ging het niet, maar wat maakt het uit.
Voor wie zijn doelen wat meer bescheiden kiest, is het Schwarzwald ook een mooi testgebied. Neem de Kandel, vanaf Waldkirch: 11 kilometer klimmen tegen iets meer dan 8%. Dat is op 2 km na Alpe d'Huez. Boven wacht onderstaand uitzicht op het Rijndal.
Prachtig fietsgebied, dat Zwarte Woud. In vijf dagen legden we ruim 400 kilometer af en beklommen we prachtige cols met namen als Hochblauen, Schauinsland en Kreuzweg. En je kunt er in het Rijndal ook prachtige glooiende routes fietsen naar de vulkanische heuvels van Tuniberg en de Kaiserstuhl. Het bier is wit, de wijn is goed, de wegen leeg, het leven goedkoop - en dat alles op slechts 600 kilometer van Zwolle. Je zou er bijna kwalijke liederen van gaan zingen.
09 mei 2011
Fietsen en bewustzijn
Maandag stond in Dagblad van het Noorden onderstaande vijfsterren-'recensie' van mijn hand:
Het raadsel van het bewustzijn
'Het zelf wordt zich bewust', het nieuwste boek van neurowetenschapper Antonio Damasio, is al een tijdje uit maar te belangrijk om onbesproken te blijven. Hersenboeken zijn momenteel mateloos populair, maar de meeste bevatten voornamelijk sterk gesimplificeerde anekdotiek. Wie écht iets wil weten over het biologische wonder dat ons brein is, leze Damasio. Waarschuwing vooraf: het kost veel tijd en moeite, want Damasio serveert een flinke hoeveelheid neurowetenschap. De aanhouder wordt echter verrijkt met een diep inzicht in de grillige evolutionaire geschiedenis van de hersenen in het algemeen en het menselijk bewustzijn in het bijzonder. Ook al begrijpen we daarvan nog maar een fractie, zoals Damasio keer op keer benadrukt. Terloops veegt hij elegant de vloer aan met de modieuze opvatting dat de vrije wil (’bewuste wil’ is een betere term) een illusie zou zijn en wijst hij op de essentiële rol van kunst voor het menselijk bewustzijn. Een hondsmoeilijk maar erg belangrijk boek.
Om het belang van dit boek iets duidelijker te maken, zal ik hieronder enkele ideeën van Damasio aanstippen. De fietsliefhebber die dit blog leest, zal nu misschien zeggen: 'Wat heeft dat met 'Job fietst ook' te maken?' alsmede 'Ga in vredesnaam toch weer eens fietsen!' Dat laatste doe ik zeker: volgende week ga ik naar het Schwarzwald om de favoriete fietsrondjes van Jan Ullrich te verkennen. Maar fietsen en bewustzijn hebben wel degelijk veel met elkaar te maken. Over een paar jaar hoop ik dat te bewijzen in een nieuw boek, waar ik momenteel aan werk. Even geduld nog derhalve. Maar de goede verstaander, die door dit blog weet wat mij in het fietsen fascineert, begrijpt uit onderstaande waarnemingen wellicht al een beetje wat ik bedoel.
De biologische basisprincipes:
* De bewuste geest is ontstaan binnen de geschiedenis van de regulering van het leven (homeostase): handhaving van de chemische parameters in het lichaam binnen de marges die met leven verenigbaar zijn.
* Levensregulering (een dynamisch proces) begint in eencellige diertjes en vindt in meercellige wezens ook op cel- en orgaanniveau plaats. Bij mensen is niet-bewuste levensregulering uitgebreid met culturele levensregulering, aangestuurd door de bewuste geest.
* Het bewustzijn is ontstaan als bijdrage aan een effectiever beheer van biologische waarde.
* Niet-bewuste instandhouding van het leven staat op een hoger plan en bevat de blauwdruk voor de zienswijzen en intenties van de bewuste geest. De bewuste geest heeft fundamentele 'kennis' van het instandhouden van het leven - waar ook eencellige organismen over beschikken - kenbaar gemaakt. De 'verborgen wil' van de cellen wordt nagebootst door de circuits in het brein.
* Het meest essentiële bezit van elk levend wezen is de uitgebalanceerde reeks processen in het lichaam die met een gezond leven te verenigen is. Het basisprincipe van biologische waarde is gezond overleven tot de leeftijd waarop een organisme zich succesvol kan voortplanten.
* Dat overleven wordt gestuurd door interne waarneming ('hoe staat ons lichaam, de cel ervoor?'), externe waarneming ('wat gebeurt er in onze omgeving?') en onze responsen daarop. Pijn en genot zijn daarbij de fundamentele parameters.
* Emoties zijn de kroonjuwelen van de levensregulering. Gevoelens van emotie zijn samengestelde percepties van wat er in geest en lichaam gebeurt als we emotioneel handelen.
* Primordiale gevoelens (spontane reflecties op de toestand van het lichaam) zijn de oorsprong van alle andere gevoelens.
De ontwikkeling van het bewustzijn:
* Hoe complexer het organisme, hoe complexer de programma's waarmee het reageert. In deze ontwikkelingen zijn hersenen ontstaan, die het lichaam tot het natuurlijke thema van de geest maken.
* Het voordeel van bewustzijn is gelegen in de verbetering van de levensregulering van het lichaam in steeds complexere omgevingen (de meeste soorten opereren uitsluitend middels geautomatiseerde levensregulering).
* Het levende lichaam is de sleutel tot de geest: het lichaam dicteert de parameters die van belang zijn voor het leven, het brein brengt allereerst het lichaam in kaart (de 'als-of kringloop'), en signalen van buiten het lichaam bereiken het brein via het vlees (namelijk: middels de zintuigen).
* Onze hersenen worden constant geconfronteerd met een overdaad aan input van voorstellingen: deze moeten geselecteerd en geordend worden in een coherente verhaalstructuur.
* Het zelf is geen ding maar een dynamisch proces; het heeft geen vaste plek in het brein maar is een proces, dat soms sterk aanwezig is en dan weer zwak. 'De dirigent ontstaat pas tijdens en door de uitvoering'.
* De hersenstam is de leverancier van de fundamentele aspecten van bewustzijn omdat hij de belangrijkste bron is van primordiale (lichaams)gevoelens. De uitwisseling van die informatie met de hersenschors, via de thalamus (de andere twee basisstructuren die betrokken zijn bij het bewustzijn), is door de toegenomen cognitieve eisen grof en ruw geworden. (Damasio suggereert hier dus dat we te ver zijn losgezongen van onze lichamelijke roots. Zijn we daardoor te rationeel geworden?)
* Enkele voordelen van bewustzijn: planning, overweging, het uitstellen en/of beletten van automatische responsen.
* Niet-bewuste processen blijven controle uitoefenen op veel acties.
* Dankzij bewustzijn kunnen sommige niet-bewuste processen geoefend worden, ontwikkeld en geperfectioneerd (taalgebruik, pianospelen, etc.). Rituelen spelen daarbij een belangrijke rol.
* Het vertellen van verhalen is iets dat de hersenen impliciet en van nature doen. Kunst is essentieel voor het vertellen van verhalen en ook voor het herstel van homeostase.
Tot zover. Of het iets verduidelijkt, vraag ik me af, maar goed. Gewoon lezen dat boek dus en daarna A Mind So Rare van Merlin Donald (dat Damasio vreemd genoeg niet lijkt te kennen). Die twee boeken samen leveren meer zelf- en levensinzicht op dan de complete filosofische bibliotheek van de laatste 100 jaar.
En waar is God gebleven in dit verhaal? Voor al degenen die hem/haar/het/'...' missen, kan de volgende conclusie van Damasio troost bieden: "Het mysterie van het bewustzijn is nog altijd een mysterie, al is er een klein beetje licht op geworpen."
Het raadsel van het bewustzijn
'Het zelf wordt zich bewust', het nieuwste boek van neurowetenschapper Antonio Damasio, is al een tijdje uit maar te belangrijk om onbesproken te blijven. Hersenboeken zijn momenteel mateloos populair, maar de meeste bevatten voornamelijk sterk gesimplificeerde anekdotiek. Wie écht iets wil weten over het biologische wonder dat ons brein is, leze Damasio. Waarschuwing vooraf: het kost veel tijd en moeite, want Damasio serveert een flinke hoeveelheid neurowetenschap. De aanhouder wordt echter verrijkt met een diep inzicht in de grillige evolutionaire geschiedenis van de hersenen in het algemeen en het menselijk bewustzijn in het bijzonder. Ook al begrijpen we daarvan nog maar een fractie, zoals Damasio keer op keer benadrukt. Terloops veegt hij elegant de vloer aan met de modieuze opvatting dat de vrije wil (’bewuste wil’ is een betere term) een illusie zou zijn en wijst hij op de essentiële rol van kunst voor het menselijk bewustzijn. Een hondsmoeilijk maar erg belangrijk boek.
Om het belang van dit boek iets duidelijker te maken, zal ik hieronder enkele ideeën van Damasio aanstippen. De fietsliefhebber die dit blog leest, zal nu misschien zeggen: 'Wat heeft dat met 'Job fietst ook' te maken?' alsmede 'Ga in vredesnaam toch weer eens fietsen!' Dat laatste doe ik zeker: volgende week ga ik naar het Schwarzwald om de favoriete fietsrondjes van Jan Ullrich te verkennen. Maar fietsen en bewustzijn hebben wel degelijk veel met elkaar te maken. Over een paar jaar hoop ik dat te bewijzen in een nieuw boek, waar ik momenteel aan werk. Even geduld nog derhalve. Maar de goede verstaander, die door dit blog weet wat mij in het fietsen fascineert, begrijpt uit onderstaande waarnemingen wellicht al een beetje wat ik bedoel.
De biologische basisprincipes:
* De bewuste geest is ontstaan binnen de geschiedenis van de regulering van het leven (homeostase): handhaving van de chemische parameters in het lichaam binnen de marges die met leven verenigbaar zijn.
* Levensregulering (een dynamisch proces) begint in eencellige diertjes en vindt in meercellige wezens ook op cel- en orgaanniveau plaats. Bij mensen is niet-bewuste levensregulering uitgebreid met culturele levensregulering, aangestuurd door de bewuste geest.
* Het bewustzijn is ontstaan als bijdrage aan een effectiever beheer van biologische waarde.
* Niet-bewuste instandhouding van het leven staat op een hoger plan en bevat de blauwdruk voor de zienswijzen en intenties van de bewuste geest. De bewuste geest heeft fundamentele 'kennis' van het instandhouden van het leven - waar ook eencellige organismen over beschikken - kenbaar gemaakt. De 'verborgen wil' van de cellen wordt nagebootst door de circuits in het brein.
* Het meest essentiële bezit van elk levend wezen is de uitgebalanceerde reeks processen in het lichaam die met een gezond leven te verenigen is. Het basisprincipe van biologische waarde is gezond overleven tot de leeftijd waarop een organisme zich succesvol kan voortplanten.
* Dat overleven wordt gestuurd door interne waarneming ('hoe staat ons lichaam, de cel ervoor?'), externe waarneming ('wat gebeurt er in onze omgeving?') en onze responsen daarop. Pijn en genot zijn daarbij de fundamentele parameters.
* Emoties zijn de kroonjuwelen van de levensregulering. Gevoelens van emotie zijn samengestelde percepties van wat er in geest en lichaam gebeurt als we emotioneel handelen.
* Primordiale gevoelens (spontane reflecties op de toestand van het lichaam) zijn de oorsprong van alle andere gevoelens.
De ontwikkeling van het bewustzijn:
* Hoe complexer het organisme, hoe complexer de programma's waarmee het reageert. In deze ontwikkelingen zijn hersenen ontstaan, die het lichaam tot het natuurlijke thema van de geest maken.
* Het voordeel van bewustzijn is gelegen in de verbetering van de levensregulering van het lichaam in steeds complexere omgevingen (de meeste soorten opereren uitsluitend middels geautomatiseerde levensregulering).
* Het levende lichaam is de sleutel tot de geest: het lichaam dicteert de parameters die van belang zijn voor het leven, het brein brengt allereerst het lichaam in kaart (de 'als-of kringloop'), en signalen van buiten het lichaam bereiken het brein via het vlees (namelijk: middels de zintuigen).
* Onze hersenen worden constant geconfronteerd met een overdaad aan input van voorstellingen: deze moeten geselecteerd en geordend worden in een coherente verhaalstructuur.
* Het zelf is geen ding maar een dynamisch proces; het heeft geen vaste plek in het brein maar is een proces, dat soms sterk aanwezig is en dan weer zwak. 'De dirigent ontstaat pas tijdens en door de uitvoering'.
* De hersenstam is de leverancier van de fundamentele aspecten van bewustzijn omdat hij de belangrijkste bron is van primordiale (lichaams)gevoelens. De uitwisseling van die informatie met de hersenschors, via de thalamus (de andere twee basisstructuren die betrokken zijn bij het bewustzijn), is door de toegenomen cognitieve eisen grof en ruw geworden. (Damasio suggereert hier dus dat we te ver zijn losgezongen van onze lichamelijke roots. Zijn we daardoor te rationeel geworden?)
* Enkele voordelen van bewustzijn: planning, overweging, het uitstellen en/of beletten van automatische responsen.
* Niet-bewuste processen blijven controle uitoefenen op veel acties.
* Dankzij bewustzijn kunnen sommige niet-bewuste processen geoefend worden, ontwikkeld en geperfectioneerd (taalgebruik, pianospelen, etc.). Rituelen spelen daarbij een belangrijke rol.
* Het vertellen van verhalen is iets dat de hersenen impliciet en van nature doen. Kunst is essentieel voor het vertellen van verhalen en ook voor het herstel van homeostase.
Tot zover. Of het iets verduidelijkt, vraag ik me af, maar goed. Gewoon lezen dat boek dus en daarna A Mind So Rare van Merlin Donald (dat Damasio vreemd genoeg niet lijkt te kennen). Die twee boeken samen leveren meer zelf- en levensinzicht op dan de complete filosofische bibliotheek van de laatste 100 jaar.
En waar is God gebleven in dit verhaal? Voor al degenen die hem/haar/het/'...' missen, kan de volgende conclusie van Damasio troost bieden: "Het mysterie van het bewustzijn is nog altijd een mysterie, al is er een klein beetje licht op geworpen."
02 mei 2011
'Hardloper Huizenga' voor een tientje
Even reclame maken voor mezelf: de vaste prijs van mijn boek Hardloper Huizenga is per 1 mei opgeheven, zoals dat heet in het boekenjargon, en dus kan ik het boek nu aanbieden voor tien euro (inclusief verzendkosten). Zolang de voorraad strekt natuurlijk. Mail uw adresgegevens naar job.van.schaik@gmail.com en ik stuur het op, indien gewenst gesigneerd.
Zoals dat hoort, enkele persstemmen (blurps) ter aanprijzing:
* "Wat een leven, wat een boek" - Guus Middag in NRC Handelsblad
* "Uitmuntend historisch onderzoek" en "zeer goed geschreven boek" - jury Nico Scheepmaker Bokaal 2010
* "Soms, het is maar zeer soms, verschijnt er een boek waarvan de lezer al na een paar bladzijden weet: ja-ja-ja, dit is het helemaal, laat het niet stoppen, hoe rek ik het lezen zo lang mogelijk?" - Dylan van Eijkeren op De Papieren Wereld
* "Eén van de merkwaardigste en fascinerendste levensverhalen uit de Nederlandse sportgeschiedenis" en "verplichte lectuur voor iedereen die interesse heeft in de sporthistorie" -Rob de Haan op NuSport.nl
Zo kan het wel weer even. Wie meer wil weten over het boek clickt op www.hardloperhuizenga.nl. Daar staan ook alle recensies.
Zoals dat hoort, enkele persstemmen (blurps) ter aanprijzing:
* "Wat een leven, wat een boek" - Guus Middag in NRC Handelsblad
* "Uitmuntend historisch onderzoek" en "zeer goed geschreven boek" - jury Nico Scheepmaker Bokaal 2010
* "Soms, het is maar zeer soms, verschijnt er een boek waarvan de lezer al na een paar bladzijden weet: ja-ja-ja, dit is het helemaal, laat het niet stoppen, hoe rek ik het lezen zo lang mogelijk?" - Dylan van Eijkeren op De Papieren Wereld
* "Eén van de merkwaardigste en fascinerendste levensverhalen uit de Nederlandse sportgeschiedenis" en "verplichte lectuur voor iedereen die interesse heeft in de sporthistorie" -Rob de Haan op NuSport.nl
Zo kan het wel weer even. Wie meer wil weten over het boek clickt op www.hardloperhuizenga.nl. Daar staan ook alle recensies.
26 april 2011
De jacht op de oer-Drent
Het is een bizar toeval. Mag je als journalist een dagje meezoeken met archeologen, sta je na vier uur bukken, stenen oprapen, bekijken en weggooien opeens met een door Neanderthalers bewerkt stuk vuursteen in je handen. "Een prachtige afslag", zegt Jaap Beuker opgetogen, terwijl hij het artefact nog eens bestudeert. "Kijk: de slagbult, goede hoeken, duidelijke negatieven, mooie windlak… De mooiste vondst van de dag!" De conservator archeologie van het Drents Museum legt de vindplaats nauwkeurig vast met zijn GPS-meter. Marcel Niekus, archeoloog van de Rijksuniversiteit Groningen, is er inmiddels bij komen staan, net als de andere zoekers. "Gefeliciteerd", zegt Niekus enthousiast. "Dit is echt heel bijzonder. Veel amateurarcheologen zoeken twintig jaar zonder succes naar Neanderthaler-artefacten en jij raapt er op je eerste dag al eentje op."
Welkom in de wereld van de archeologie. Met zijn tienen struinen we een akker af in de buurt van Assen. Naast elkaar lopend, blik op de grond vlak voor ons, volgen we de voren in de zwarte aarde. Elke vierkante centimeter wordt systematisch bestudeerd, alsof we politieagenten zijn op zoek naar bewijsmateriaal. Een rondcirkelende buizerd kijkt vanuit de hoogte op ons neer. Het is vandaag bewolkt maar droog en er is genoeg licht. De akker, die deels net is omgeploegd, is eigenlijk iets te droog en stoffig maar verder is het ideaal zoekweer, meent Beuker. "Met volle zon heb je teveel reflectie. En we hebben hier ook wel rondgelopen met regen terwijl het een stuk kouder was. Zakte je tot je enkels weg in de zuigende modder. Dat is geen pretje, zeker als je dan niks vindt."
Ooit bevond zich op deze plek, aan de rand van een beekdal, een jachtkamp van Neanderthalers, de oudste bewoners van Drenthe. Het is een opwindende gedachte: de ‘afslag’ die uw verslaggever zojuist opraapte, is minstens 50.000 jaar geleden voor het laatst door een mensenhand aangeraakt. En dan ook nog door iemand die behoorde tot een andere mensensoort, die vele duizenden jaren geleden voorgoed van de aardbodem verdween. "Een afslag is een bijproduct van het maken van stenen werktuigen, zoals vuistbijlen", legt Beuker uit. De conservator uit Assen geldt als dé specialist in Nederland op het gebied van vuurstenen werktuigen. "Als ze de goede vorm hadden, werd er met zo’n afslag vlees gesneden of huiden uitgeschraapt. Het zou best kunnen dat die van jou daar ook voor gebruikt is."
Let wel, we hebben het hier niet over het snijden van een biefstukje uit de bil van een koe. In de tijd van de oer-Drenten liepen hier mammoeten, wolharige neushoorns en rendieren rond. Neanderthalers jaagden op groot wild en op deze plek beenden ze hun vangst uit en prepareerden ze het vlees. "Als ze verder trokken, lieten ze de werktuigen vaak achter", zegt Beuker. "Vuistbijlen, die ze ook gebruikten voor houtbewerking, maak je in tien minuten."
Drenthe vormde voor de Neanderthalers de noordelijke rand van hun leefgebied. Het landschap zag er in hun tijd heel anders uit dan nu. Zo waren er bijvoorbeeld grotere reliëfverschillen. "De dalen zijn nu opgevuld met sediment, waardoor de bodem op sommige plekken wel vijftien meter hoger ligt", vertelt Niekus. "En van boven zijn delen geërodeerd. Als je een beeld wilt krijgen van toen, moet je al het veen wegdenken, en ook de dekzanden en de bossen." Door de wisselingen in het klimaat varieerde de flora en de fauna. "In de koudste periodes trokken de Neanderthalers weg. Toen was het hier een poolwoestijn met sneeuw- en zandstormen. Stukken vuursteen die toen aan de oppervlakte lagen, kregen daardoor een glans die we windlak noemen."
Je moet wel een beetje gek zijn om dit te doen, vertellen de stenenzoekers tijdens de lunch, aan de rand van de akker. De thermosflessen met koffie komen tevoorschijn en Jaap Beuker deelt koekjes uit. "Het is net kievitseieren zoeken op een weiland waar geen kievitten zitten", zegt Dick Brinkhuizen, die zo slim is geweest om een stoeltje mee te nemen. De Groninger archeoloog – gespecialiseerd in visresten uit archeologische opgravingen – vond vanmorgen de eerste afslag van de dag. Hij is de topscorer van de groep op deze akker, met maar liefst drie Neanderthaler-vuistbijlen. "Puur geluk", relativeert Brinkhuizen, die al sinds 2007 op deze plek meezoekt. "Je pakt een stuk vuursteen op waarvan een randje uit de grond steekt en dan blijkt het een vuistbijl te zijn." Een andere speurder van het eerste uur, Assenaar Jan van Rijn, zoekt ook al jaren mee, maar vond tot vandaag slechts twee afslagen. "Het grijpt je of het grijpt je niet", zegt de amateur-archeoloog.
Zoeken naar Neanderthaler-artefacten is een oefening in traagheid en geduld, met ‘s avonds zere voeten, een pijnlijke rug en last van je nek. "Je komt nergens zo dichtbij de Neanderthalers als hier", verklaart amateurarcheoloog Henk Paas de aantrekkingskracht van deze hobby. "In Groningen liggen er meters klei op de gronden waar ze rondliepen, maar hier leefden ze op de grond waar wij nu ook op lopen. Dat idee vind ik zo speciaal." De Assenaar is in het dagelijks leven begeleider van mensen met een verstandelijke beperking. "Daarom loop ik op de akker ook achteraan", grapt hij. "Kan ik mooi een oogje op jullie houden." Archeologenhumor, het hoort erbij, op zo’n lange dag op de akker. "Gelukkig", zegt Beuker als uw verslaggever een dood sijsje op de akker fotografeert voor zijn dode-dierencollectie. "Er zijn dus mensen met nog vreemdere hobbies."
Beuker beleefde in november vorig jaar zijn finest hour op deze akker, toen hij een prachtige vuistbijl vond. "Ik heb daarna zeker drie nachten niet geslapen", zegt hij. "Het hart slaat je over als je opeens met zo’n vuistbijl in handen staat! En diezelfde dag werd er nog een vuistbijl gevonden. Echt een absurd toeval." De teller staat inmiddels op bijna zeventig artefacten, vertelt Niekus. "Dat is meer dan het totaal aantal Neanderthaler-vondsten uit de rest van Drenthe." Daarom moet deze locatie ook geheim blijven. "We kunnen hier nog jaren vooruit", zegt Niekus. "Maar als de plek bekend wordt, krijg je schatzoekers en wordt het wetenschappelijk onderzoek verstoord."
Niekus (40) en Beuker (58) werken sinds begin 2007 aan het project ‘Midden-Paleolithicum Noord-Nederland’, een samenwerkingsverband van het Drents Museum en het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Op de achtergrond worden ze bijgestaan door de archeologen Dick Stapert en Lykke Johansen. Doel van het project is het inventariseren en beschrijven van alle tot dusverre gevonden Neanderthaler-artefacten en het uitvoeren van veldverkenningen naar nieuwe vindplaatsen. Bijna hadden ze die laatste doelstelling opgegeven. "Dat we hier nu staan, is ook weer zo’n bizar toeval", vertelt Niekus. "Al in de jaren negentig hebben Jaap en ik dagenlang akkers afgezocht zonder iets te vinden. Begin 2007 hebben we onze zoektochten hervat toen zich een groep studenten aandiende die wat met de Oude Steentijd wilde doen. We zijn toen een paar maanden lang twee of drie dagen per week op pad geweest met een groep van een man of acht. Weer zonder resultaat. Toen we op de laatste zoekdag, medio maart, opnieuw niks vonden, zeiden we: ‘We stoppen ermee.’ We gingen naar een café om een kop koffie te drinken en pakten nog even de kaart erbij. Toen we deze akker zagen, zeiden we tegen elkaar: ‘Zullen we die toch nog even proberen?’ Na tien minuten vond ik een afslagje, na een half uur had Dick Brinkhuizen een vuistbijl in zijn handen, en weer even later vond een studente een grote kling. Dat was echt een eureka-moment."
Opnieuw opwinding op de akker! Terwijl uw verslaggever in een euforische stemming een uithoek afzoekt hopend op een vuistbijl, drommen de anderen honderd meter verderop om Jaap Beuker heen. "Ik was op weg naar de rand van de akker om wat op te halen en toen zag ik deze afslag liggen", zegt Beuker even later. Met drie afslagen en een twijfelgeval is het een productieve dag op de Neanderthaler-akker, waar sinds de eerste vondsten in maart 2007 nu enkele tientallen keren is gezocht. De akker is hard op weg om de grootste vindplaats van Neanderthaler-objecten in Noord-Nederland te worden. "Van latere perioden, zoals de tijd van de hunebedbouwers, heb je honderden van dit soort plekken", zegt Niekus. "Maar voor Neanderthalers zijn ze heel zeldzaam. Wat deze plek heel bijzonder maakt, is dat we negen vuistbijlen hebben gevonden. Krankzinnig veel en meer dan je verwacht bij een gewoon kampement. Blijkbaar was dit een aantrekkelijke plek waar ze een paar jaar achter elkaar zijn teruggekomen."
Zeker is dat overigens allerminst. Omdat de stukken aan de oppervlakte zijn gevonden, is een precieze datering vooralsnog onmogelijk. De objecten zouden ook met tussenpozen van een paar honderd jaar kunnen zijn achtergelaten door verschillende groepen Neanderthalers. Om daar meer over te kunnen zeggen, zou uitgebreid geologisch onderzoek verricht moeten worden. "De datering gebeurt nu op basis van typologische kenmerken van de vuistbijlen", zegt Niekus. "Daaruit is op te maken dat onze vindplaats óf 50.000 jaar oud is, óf 100.000 jaar. We hopen het komende jaar middels proefboringen onder meer de ouderdom exact te kunnen bepalen."
Een ding is zeker: in de Drentse bodem liggen nog enorme schatten aan informatie verborgen over Neanderthalers. "Er is hier nog voor honderden jaren archeologisch werk", beaamt Niekus. "Er zijn nog zoveel akkers die niet goed zijn onderzocht. En over wat er allemaal nog onder de weiden in de stroomdalen kan liggen, moet je maar niet te veel denken…" Eigenlijk zou er nog veel structureler en massaler gezocht moeten worden, maar de praktijk is dat de onderzoeksgelden beperkt zijn. Bovendien draait dit soort tijdrovend onderzoek op vrijwilligers en een paar bevlogen wetenschappers zoals Niekus en Beuker. "Maar het kan nog erger", zegt Niekus. "In Limburg, waar ook veel is gevonden, wordt alleen maar door amateurs gezocht, zonder onderzoeksplan. Doodzonde." Met uw verslaggever, die inmiddels Jaap Beukers standaardwerk Vuurstenen werktuigen heeft aangeschaft, is er in elk geval weer een zoeker bij.
Bovenstaande post stond zaterdag als weekendverhaal in 'Dagblad van het Noorden'. Er stond ook nog een kadertje bij, namelijk dit:
Neanderthalers
Homo neanderthalensis, zoals de wetenschappelijke naam van Neanderthalers luidt, leefde van ongeveer 250.000 tot 28.000 jaar geleden in Europa. Het verspreidingsgebied van deze mensensoort varieerde afhankelijk van de klimaatomstandigheden. Noord-Nederland deden deze mensen aan tussen 130.000 en 35.000 jaar geleden, maar niet continu. Ze zaten hier vooral in de gematigde en warmere periodes van de voorlaatste ijstijd. Als het te koud werd, trokken ze naar het Zuiden. Onze voorouders, die net als alle nu levende mensen op aarde behoorden tot de mensensoort Homo sapiens, kwamen ruim 40.000 jaar geleden vanuit Afrika naar Europa. Of de confrontatie met hen geleid heeft tot het uitsterven van de Neanderthalers is niet bekend. Wel weten we dat Neanderthalers een zeer intelligente mensensoort vormden, die waarschijnlijk net als wij over spraakvermogen beschikten. Het oude, hardnekkige beeld van de Neanderthaler als een woeste, oerkreten uitstotende holbewoner met een knots in de hand is volstrekt achterhaald.
Het is maar dat u het weet.
Welkom in de wereld van de archeologie. Met zijn tienen struinen we een akker af in de buurt van Assen. Naast elkaar lopend, blik op de grond vlak voor ons, volgen we de voren in de zwarte aarde. Elke vierkante centimeter wordt systematisch bestudeerd, alsof we politieagenten zijn op zoek naar bewijsmateriaal. Een rondcirkelende buizerd kijkt vanuit de hoogte op ons neer. Het is vandaag bewolkt maar droog en er is genoeg licht. De akker, die deels net is omgeploegd, is eigenlijk iets te droog en stoffig maar verder is het ideaal zoekweer, meent Beuker. "Met volle zon heb je teveel reflectie. En we hebben hier ook wel rondgelopen met regen terwijl het een stuk kouder was. Zakte je tot je enkels weg in de zuigende modder. Dat is geen pretje, zeker als je dan niks vindt."
Ooit bevond zich op deze plek, aan de rand van een beekdal, een jachtkamp van Neanderthalers, de oudste bewoners van Drenthe. Het is een opwindende gedachte: de ‘afslag’ die uw verslaggever zojuist opraapte, is minstens 50.000 jaar geleden voor het laatst door een mensenhand aangeraakt. En dan ook nog door iemand die behoorde tot een andere mensensoort, die vele duizenden jaren geleden voorgoed van de aardbodem verdween. "Een afslag is een bijproduct van het maken van stenen werktuigen, zoals vuistbijlen", legt Beuker uit. De conservator uit Assen geldt als dé specialist in Nederland op het gebied van vuurstenen werktuigen. "Als ze de goede vorm hadden, werd er met zo’n afslag vlees gesneden of huiden uitgeschraapt. Het zou best kunnen dat die van jou daar ook voor gebruikt is."
Let wel, we hebben het hier niet over het snijden van een biefstukje uit de bil van een koe. In de tijd van de oer-Drenten liepen hier mammoeten, wolharige neushoorns en rendieren rond. Neanderthalers jaagden op groot wild en op deze plek beenden ze hun vangst uit en prepareerden ze het vlees. "Als ze verder trokken, lieten ze de werktuigen vaak achter", zegt Beuker. "Vuistbijlen, die ze ook gebruikten voor houtbewerking, maak je in tien minuten."
Drenthe vormde voor de Neanderthalers de noordelijke rand van hun leefgebied. Het landschap zag er in hun tijd heel anders uit dan nu. Zo waren er bijvoorbeeld grotere reliëfverschillen. "De dalen zijn nu opgevuld met sediment, waardoor de bodem op sommige plekken wel vijftien meter hoger ligt", vertelt Niekus. "En van boven zijn delen geërodeerd. Als je een beeld wilt krijgen van toen, moet je al het veen wegdenken, en ook de dekzanden en de bossen." Door de wisselingen in het klimaat varieerde de flora en de fauna. "In de koudste periodes trokken de Neanderthalers weg. Toen was het hier een poolwoestijn met sneeuw- en zandstormen. Stukken vuursteen die toen aan de oppervlakte lagen, kregen daardoor een glans die we windlak noemen."
Je moet wel een beetje gek zijn om dit te doen, vertellen de stenenzoekers tijdens de lunch, aan de rand van de akker. De thermosflessen met koffie komen tevoorschijn en Jaap Beuker deelt koekjes uit. "Het is net kievitseieren zoeken op een weiland waar geen kievitten zitten", zegt Dick Brinkhuizen, die zo slim is geweest om een stoeltje mee te nemen. De Groninger archeoloog – gespecialiseerd in visresten uit archeologische opgravingen – vond vanmorgen de eerste afslag van de dag. Hij is de topscorer van de groep op deze akker, met maar liefst drie Neanderthaler-vuistbijlen. "Puur geluk", relativeert Brinkhuizen, die al sinds 2007 op deze plek meezoekt. "Je pakt een stuk vuursteen op waarvan een randje uit de grond steekt en dan blijkt het een vuistbijl te zijn." Een andere speurder van het eerste uur, Assenaar Jan van Rijn, zoekt ook al jaren mee, maar vond tot vandaag slechts twee afslagen. "Het grijpt je of het grijpt je niet", zegt de amateur-archeoloog.
Zoeken naar Neanderthaler-artefacten is een oefening in traagheid en geduld, met ‘s avonds zere voeten, een pijnlijke rug en last van je nek. "Je komt nergens zo dichtbij de Neanderthalers als hier", verklaart amateurarcheoloog Henk Paas de aantrekkingskracht van deze hobby. "In Groningen liggen er meters klei op de gronden waar ze rondliepen, maar hier leefden ze op de grond waar wij nu ook op lopen. Dat idee vind ik zo speciaal." De Assenaar is in het dagelijks leven begeleider van mensen met een verstandelijke beperking. "Daarom loop ik op de akker ook achteraan", grapt hij. "Kan ik mooi een oogje op jullie houden." Archeologenhumor, het hoort erbij, op zo’n lange dag op de akker. "Gelukkig", zegt Beuker als uw verslaggever een dood sijsje op de akker fotografeert voor zijn dode-dierencollectie. "Er zijn dus mensen met nog vreemdere hobbies."
Beuker beleefde in november vorig jaar zijn finest hour op deze akker, toen hij een prachtige vuistbijl vond. "Ik heb daarna zeker drie nachten niet geslapen", zegt hij. "Het hart slaat je over als je opeens met zo’n vuistbijl in handen staat! En diezelfde dag werd er nog een vuistbijl gevonden. Echt een absurd toeval." De teller staat inmiddels op bijna zeventig artefacten, vertelt Niekus. "Dat is meer dan het totaal aantal Neanderthaler-vondsten uit de rest van Drenthe." Daarom moet deze locatie ook geheim blijven. "We kunnen hier nog jaren vooruit", zegt Niekus. "Maar als de plek bekend wordt, krijg je schatzoekers en wordt het wetenschappelijk onderzoek verstoord."
Niekus (40) en Beuker (58) werken sinds begin 2007 aan het project ‘Midden-Paleolithicum Noord-Nederland’, een samenwerkingsverband van het Drents Museum en het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Op de achtergrond worden ze bijgestaan door de archeologen Dick Stapert en Lykke Johansen. Doel van het project is het inventariseren en beschrijven van alle tot dusverre gevonden Neanderthaler-artefacten en het uitvoeren van veldverkenningen naar nieuwe vindplaatsen. Bijna hadden ze die laatste doelstelling opgegeven. "Dat we hier nu staan, is ook weer zo’n bizar toeval", vertelt Niekus. "Al in de jaren negentig hebben Jaap en ik dagenlang akkers afgezocht zonder iets te vinden. Begin 2007 hebben we onze zoektochten hervat toen zich een groep studenten aandiende die wat met de Oude Steentijd wilde doen. We zijn toen een paar maanden lang twee of drie dagen per week op pad geweest met een groep van een man of acht. Weer zonder resultaat. Toen we op de laatste zoekdag, medio maart, opnieuw niks vonden, zeiden we: ‘We stoppen ermee.’ We gingen naar een café om een kop koffie te drinken en pakten nog even de kaart erbij. Toen we deze akker zagen, zeiden we tegen elkaar: ‘Zullen we die toch nog even proberen?’ Na tien minuten vond ik een afslagje, na een half uur had Dick Brinkhuizen een vuistbijl in zijn handen, en weer even later vond een studente een grote kling. Dat was echt een eureka-moment."
Opnieuw opwinding op de akker! Terwijl uw verslaggever in een euforische stemming een uithoek afzoekt hopend op een vuistbijl, drommen de anderen honderd meter verderop om Jaap Beuker heen. "Ik was op weg naar de rand van de akker om wat op te halen en toen zag ik deze afslag liggen", zegt Beuker even later. Met drie afslagen en een twijfelgeval is het een productieve dag op de Neanderthaler-akker, waar sinds de eerste vondsten in maart 2007 nu enkele tientallen keren is gezocht. De akker is hard op weg om de grootste vindplaats van Neanderthaler-objecten in Noord-Nederland te worden. "Van latere perioden, zoals de tijd van de hunebedbouwers, heb je honderden van dit soort plekken", zegt Niekus. "Maar voor Neanderthalers zijn ze heel zeldzaam. Wat deze plek heel bijzonder maakt, is dat we negen vuistbijlen hebben gevonden. Krankzinnig veel en meer dan je verwacht bij een gewoon kampement. Blijkbaar was dit een aantrekkelijke plek waar ze een paar jaar achter elkaar zijn teruggekomen."
Zeker is dat overigens allerminst. Omdat de stukken aan de oppervlakte zijn gevonden, is een precieze datering vooralsnog onmogelijk. De objecten zouden ook met tussenpozen van een paar honderd jaar kunnen zijn achtergelaten door verschillende groepen Neanderthalers. Om daar meer over te kunnen zeggen, zou uitgebreid geologisch onderzoek verricht moeten worden. "De datering gebeurt nu op basis van typologische kenmerken van de vuistbijlen", zegt Niekus. "Daaruit is op te maken dat onze vindplaats óf 50.000 jaar oud is, óf 100.000 jaar. We hopen het komende jaar middels proefboringen onder meer de ouderdom exact te kunnen bepalen."
Een ding is zeker: in de Drentse bodem liggen nog enorme schatten aan informatie verborgen over Neanderthalers. "Er is hier nog voor honderden jaren archeologisch werk", beaamt Niekus. "Er zijn nog zoveel akkers die niet goed zijn onderzocht. En over wat er allemaal nog onder de weiden in de stroomdalen kan liggen, moet je maar niet te veel denken…" Eigenlijk zou er nog veel structureler en massaler gezocht moeten worden, maar de praktijk is dat de onderzoeksgelden beperkt zijn. Bovendien draait dit soort tijdrovend onderzoek op vrijwilligers en een paar bevlogen wetenschappers zoals Niekus en Beuker. "Maar het kan nog erger", zegt Niekus. "In Limburg, waar ook veel is gevonden, wordt alleen maar door amateurs gezocht, zonder onderzoeksplan. Doodzonde." Met uw verslaggever, die inmiddels Jaap Beukers standaardwerk Vuurstenen werktuigen heeft aangeschaft, is er in elk geval weer een zoeker bij.
Bovenstaande post stond zaterdag als weekendverhaal in 'Dagblad van het Noorden'. Er stond ook nog een kadertje bij, namelijk dit:
Neanderthalers
Homo neanderthalensis, zoals de wetenschappelijke naam van Neanderthalers luidt, leefde van ongeveer 250.000 tot 28.000 jaar geleden in Europa. Het verspreidingsgebied van deze mensensoort varieerde afhankelijk van de klimaatomstandigheden. Noord-Nederland deden deze mensen aan tussen 130.000 en 35.000 jaar geleden, maar niet continu. Ze zaten hier vooral in de gematigde en warmere periodes van de voorlaatste ijstijd. Als het te koud werd, trokken ze naar het Zuiden. Onze voorouders, die net als alle nu levende mensen op aarde behoorden tot de mensensoort Homo sapiens, kwamen ruim 40.000 jaar geleden vanuit Afrika naar Europa. Of de confrontatie met hen geleid heeft tot het uitsterven van de Neanderthalers is niet bekend. Wel weten we dat Neanderthalers een zeer intelligente mensensoort vormden, die waarschijnlijk net als wij over spraakvermogen beschikten. Het oude, hardnekkige beeld van de Neanderthaler als een woeste, oerkreten uitstotende holbewoner met een knots in de hand is volstrekt achterhaald.
Het is maar dat u het weet.
25 april 2011
De Drentse heidekoe
Abonneren op:
Posts (Atom)