Dan fiets je door het stervende bos en opeens is hij daar: een paarse wolk, half verscholen achter de kale kruinen van de bladloze bomen. Het is een kleintje, en aan de randen wordt hij al wat grijs, dat langzaam maar zeker naar wit neigt. Maar in de kern is hij wonderlijk dieppaars en dreigend. Zoals alle wolken in deze tijd van het jaar is de vorm wat wattig: geen scherpe lijnen of duidelijke grenzen. Diffuus, aan de randen oplossend in het wolkenloze blauw. En je denkt: wat een vreemd contrast met het zonlicht, dat, nu de winter er aan komt, juist veel scherper en feller wordt. Je fietst verder door het stervende bos en de weerspiegeling van de zon op de natte wegen, die in december ook niet meer droog worden, verblindt je.
De tranen stromen over je wangen. Dus kijk je maar opzij. Je ziet de naaldbomen die fier groen blijven en de dood trotseren. Maar het sterven overheerst: het lage, kale struikgewas dat als een grijze sluier de bodem bedekt; de zwarte aarde, die op sommige plekken verdrinkt in plassen; de onheilspellende modderwegen naar het hart van het bos; de rottende bruine bladeren.
En dan stuit je opeens op een maïsveld tussen de bomen en je denkt: een dodenakker; de lichtbruine stelen, afgesneden en gebroken, steken als kruisen uit de zwarte aarde omhoog. Maar het is een sterven dat bruist van het leven. Als de zonnestralen de bodem bereiken, lijkt die te knisperen van frisheid, alsof het nieuwe leven niet kan wachten om het licht te begroeten. Het is een dood die nieuw leven belooft. En als je verder fietst door het stervende bos denk je: wat is het toch mooi om te leven.
1 opmerking:
Toch maar romanschrijver worden... :-)?
Een reactie posten