Het is een bizar toeval. Mag je als journalist een dagje meezoeken met archeologen, sta je na vier uur bukken, stenen oprapen, bekijken en weggooien opeens met een door Neanderthalers bewerkt stuk vuursteen in je handen. "Een prachtige afslag", zegt Jaap Beuker opgetogen, terwijl hij het artefact nog eens bestudeert. "Kijk: de slagbult, goede hoeken, duidelijke negatieven, mooie windlak… De mooiste vondst van de dag!" De conservator archeologie van het Drents Museum legt de vindplaats nauwkeurig vast met zijn GPS-meter. Marcel Niekus, archeoloog van de Rijksuniversiteit Groningen, is er inmiddels bij komen staan, net als de andere zoekers. "Gefeliciteerd", zegt Niekus enthousiast. "Dit is echt heel bijzonder. Veel amateurarcheologen zoeken twintig jaar zonder succes naar Neanderthaler-artefacten en jij raapt er op je eerste dag al eentje op."
Welkom in de wereld van de archeologie. Met zijn tienen struinen we een akker af in de buurt van Assen. Naast elkaar lopend, blik op de grond vlak voor ons, volgen we de voren in de zwarte aarde. Elke vierkante centimeter wordt systematisch bestudeerd, alsof we politieagenten zijn op zoek naar bewijsmateriaal. Een rondcirkelende buizerd kijkt vanuit de hoogte op ons neer. Het is vandaag bewolkt maar droog en er is genoeg licht. De akker, die deels net is omgeploegd, is eigenlijk iets te droog en stoffig maar verder is het ideaal zoekweer, meent Beuker. "Met volle zon heb je teveel reflectie. En we hebben hier ook wel rondgelopen met regen terwijl het een stuk kouder was. Zakte je tot je enkels weg in de zuigende modder. Dat is geen pretje, zeker als je dan niks vindt."
Ooit bevond zich op deze plek, aan de rand van een beekdal, een jachtkamp van Neanderthalers, de oudste bewoners van Drenthe. Het is een opwindende gedachte: de ‘afslag’ die uw verslaggever zojuist opraapte, is minstens 50.000 jaar geleden voor het laatst door een mensenhand aangeraakt. En dan ook nog door iemand die behoorde tot een andere mensensoort, die vele duizenden jaren geleden voorgoed van de aardbodem verdween. "Een afslag is een bijproduct van het maken van stenen werktuigen, zoals vuistbijlen", legt Beuker uit. De conservator uit Assen geldt als dé specialist in Nederland op het gebied van vuurstenen werktuigen. "Als ze de goede vorm hadden, werd er met zo’n afslag vlees gesneden of huiden uitgeschraapt. Het zou best kunnen dat die van jou daar ook voor gebruikt is."
Let wel, we hebben het hier niet over het snijden van een biefstukje uit de bil van een koe. In de tijd van de oer-Drenten liepen hier mammoeten, wolharige neushoorns en rendieren rond. Neanderthalers jaagden op groot wild en op deze plek beenden ze hun vangst uit en prepareerden ze het vlees. "Als ze verder trokken, lieten ze de werktuigen vaak achter", zegt Beuker. "Vuistbijlen, die ze ook gebruikten voor houtbewerking, maak je in tien minuten."
Drenthe vormde voor de Neanderthalers de noordelijke rand van hun leefgebied. Het landschap zag er in hun tijd heel anders uit dan nu. Zo waren er bijvoorbeeld grotere reliëfverschillen. "De dalen zijn nu opgevuld met sediment, waardoor de bodem op sommige plekken wel vijftien meter hoger ligt", vertelt Niekus. "En van boven zijn delen geërodeerd. Als je een beeld wilt krijgen van toen, moet je al het veen wegdenken, en ook de dekzanden en de bossen." Door de wisselingen in het klimaat varieerde de flora en de fauna. "In de koudste periodes trokken de Neanderthalers weg. Toen was het hier een poolwoestijn met sneeuw- en zandstormen. Stukken vuursteen die toen aan de oppervlakte lagen, kregen daardoor een glans die we windlak noemen."
Je moet wel een beetje gek zijn om dit te doen, vertellen de stenenzoekers tijdens de lunch, aan de rand van de akker. De thermosflessen met koffie komen tevoorschijn en Jaap Beuker deelt koekjes uit. "Het is net kievitseieren zoeken op een weiland waar geen kievitten zitten", zegt Dick Brinkhuizen, die zo slim is geweest om een stoeltje mee te nemen. De Groninger archeoloog – gespecialiseerd in visresten uit archeologische opgravingen – vond vanmorgen de eerste afslag van de dag. Hij is de topscorer van de groep op deze akker, met maar liefst drie Neanderthaler-vuistbijlen. "Puur geluk", relativeert Brinkhuizen, die al sinds 2007 op deze plek meezoekt. "Je pakt een stuk vuursteen op waarvan een randje uit de grond steekt en dan blijkt het een vuistbijl te zijn." Een andere speurder van het eerste uur, Assenaar Jan van Rijn, zoekt ook al jaren mee, maar vond tot vandaag slechts twee afslagen. "Het grijpt je of het grijpt je niet", zegt de amateur-archeoloog.
Zoeken naar Neanderthaler-artefacten is een oefening in traagheid en geduld, met ‘s avonds zere voeten, een pijnlijke rug en last van je nek. "Je komt nergens zo dichtbij de Neanderthalers als hier", verklaart amateurarcheoloog Henk Paas de aantrekkingskracht van deze hobby. "In Groningen liggen er meters klei op de gronden waar ze rondliepen, maar hier leefden ze op de grond waar wij nu ook op lopen. Dat idee vind ik zo speciaal." De Assenaar is in het dagelijks leven begeleider van mensen met een verstandelijke beperking. "Daarom loop ik op de akker ook achteraan", grapt hij. "Kan ik mooi een oogje op jullie houden." Archeologenhumor, het hoort erbij, op zo’n lange dag op de akker. "Gelukkig", zegt Beuker als uw verslaggever een dood sijsje op de akker fotografeert voor zijn dode-dierencollectie. "Er zijn dus mensen met nog vreemdere hobbies."
Beuker beleefde in november vorig jaar zijn finest hour op deze akker, toen hij een prachtige vuistbijl vond. "Ik heb daarna zeker drie nachten niet geslapen", zegt hij. "Het hart slaat je over als je opeens met zo’n vuistbijl in handen staat! En diezelfde dag werd er nog een vuistbijl gevonden. Echt een absurd toeval." De teller staat inmiddels op bijna zeventig artefacten, vertelt Niekus. "Dat is meer dan het totaal aantal Neanderthaler-vondsten uit de rest van Drenthe." Daarom moet deze locatie ook geheim blijven. "We kunnen hier nog jaren vooruit", zegt Niekus. "Maar als de plek bekend wordt, krijg je schatzoekers en wordt het wetenschappelijk onderzoek verstoord."
Niekus (40) en Beuker (58) werken sinds begin 2007 aan het project ‘Midden-Paleolithicum Noord-Nederland’, een samenwerkingsverband van het Drents Museum en het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Op de achtergrond worden ze bijgestaan door de archeologen Dick Stapert en Lykke Johansen. Doel van het project is het inventariseren en beschrijven van alle tot dusverre gevonden Neanderthaler-artefacten en het uitvoeren van veldverkenningen naar nieuwe vindplaatsen. Bijna hadden ze die laatste doelstelling opgegeven. "Dat we hier nu staan, is ook weer zo’n bizar toeval", vertelt Niekus. "Al in de jaren negentig hebben Jaap en ik dagenlang akkers afgezocht zonder iets te vinden. Begin 2007 hebben we onze zoektochten hervat toen zich een groep studenten aandiende die wat met de Oude Steentijd wilde doen. We zijn toen een paar maanden lang twee of drie dagen per week op pad geweest met een groep van een man of acht. Weer zonder resultaat. Toen we op de laatste zoekdag, medio maart, opnieuw niks vonden, zeiden we: ‘We stoppen ermee.’ We gingen naar een café om een kop koffie te drinken en pakten nog even de kaart erbij. Toen we deze akker zagen, zeiden we tegen elkaar: ‘Zullen we die toch nog even proberen?’ Na tien minuten vond ik een afslagje, na een half uur had Dick Brinkhuizen een vuistbijl in zijn handen, en weer even later vond een studente een grote kling. Dat was echt een eureka-moment."
Opnieuw opwinding op de akker! Terwijl uw verslaggever in een euforische stemming een uithoek afzoekt hopend op een vuistbijl, drommen de anderen honderd meter verderop om Jaap Beuker heen. "Ik was op weg naar de rand van de akker om wat op te halen en toen zag ik deze afslag liggen", zegt Beuker even later. Met drie afslagen en een twijfelgeval is het een productieve dag op de Neanderthaler-akker, waar sinds de eerste vondsten in maart 2007 nu enkele tientallen keren is gezocht. De akker is hard op weg om de grootste vindplaats van Neanderthaler-objecten in Noord-Nederland te worden. "Van latere perioden, zoals de tijd van de hunebedbouwers, heb je honderden van dit soort plekken", zegt Niekus. "Maar voor Neanderthalers zijn ze heel zeldzaam. Wat deze plek heel bijzonder maakt, is dat we negen vuistbijlen hebben gevonden. Krankzinnig veel en meer dan je verwacht bij een gewoon kampement. Blijkbaar was dit een aantrekkelijke plek waar ze een paar jaar achter elkaar zijn teruggekomen."
Zeker is dat overigens allerminst. Omdat de stukken aan de oppervlakte zijn gevonden, is een precieze datering vooralsnog onmogelijk. De objecten zouden ook met tussenpozen van een paar honderd jaar kunnen zijn achtergelaten door verschillende groepen Neanderthalers. Om daar meer over te kunnen zeggen, zou uitgebreid geologisch onderzoek verricht moeten worden. "De datering gebeurt nu op basis van typologische kenmerken van de vuistbijlen", zegt Niekus. "Daaruit is op te maken dat onze vindplaats óf 50.000 jaar oud is, óf 100.000 jaar. We hopen het komende jaar middels proefboringen onder meer de ouderdom exact te kunnen bepalen."
Een ding is zeker: in de Drentse bodem liggen nog enorme schatten aan informatie verborgen over Neanderthalers. "Er is hier nog voor honderden jaren archeologisch werk", beaamt Niekus. "Er zijn nog zoveel akkers die niet goed zijn onderzocht. En over wat er allemaal nog onder de weiden in de stroomdalen kan liggen, moet je maar niet te veel denken…" Eigenlijk zou er nog veel structureler en massaler gezocht moeten worden, maar de praktijk is dat de onderzoeksgelden beperkt zijn. Bovendien draait dit soort tijdrovend onderzoek op vrijwilligers en een paar bevlogen wetenschappers zoals Niekus en Beuker. "Maar het kan nog erger", zegt Niekus. "In Limburg, waar ook veel is gevonden, wordt alleen maar door amateurs gezocht, zonder onderzoeksplan. Doodzonde." Met uw verslaggever, die inmiddels Jaap Beukers standaardwerk Vuurstenen werktuigen heeft aangeschaft, is er in elk geval weer een zoeker bij.
Bovenstaande post stond zaterdag als weekendverhaal in 'Dagblad van het Noorden'. Er stond ook nog een kadertje bij, namelijk dit:
Neanderthalers
Homo neanderthalensis, zoals de wetenschappelijke naam van Neanderthalers luidt, leefde van ongeveer 250.000 tot 28.000 jaar geleden in Europa. Het verspreidingsgebied van deze mensensoort varieerde afhankelijk van de klimaatomstandigheden. Noord-Nederland deden deze mensen aan tussen 130.000 en 35.000 jaar geleden, maar niet continu. Ze zaten hier vooral in de gematigde en warmere periodes van de voorlaatste ijstijd. Als het te koud werd, trokken ze naar het Zuiden. Onze voorouders, die net als alle nu levende mensen op aarde behoorden tot de mensensoort Homo sapiens, kwamen ruim 40.000 jaar geleden vanuit Afrika naar Europa. Of de confrontatie met hen geleid heeft tot het uitsterven van de Neanderthalers is niet bekend. Wel weten we dat Neanderthalers een zeer intelligente mensensoort vormden, die waarschijnlijk net als wij over spraakvermogen beschikten. Het oude, hardnekkige beeld van de Neanderthaler als een woeste, oerkreten uitstotende holbewoner met een knots in de hand is volstrekt achterhaald.
Het is maar dat u het weet.
26 april 2011
25 april 2011
De Drentse heidekoe
24 april 2011
Afzien
Dat was een merkwaardige ervaring vandaag, op de dijkjes langs de IJssel tussen Zwolle en Kampen. Opeens bedacht ik me dat ik eens een keer moest leren afzien. Dus voerde ik het tempo op en pijnigde mijn benen. Ik begon te zweten. Ik begon te hijgen. Ik reed vijf kilometer lang 37 per uur, voor de wind. Ik voelde iets in mijn benen. 'Zo meteen op de terugweg, met wind tegen, stort ik wel in', dacht ik.
Met een gemiddelde van net boven de dertig bereikte ik Kampen. Dat viel me eerlijk gezegd wat tegen. Maar eenmaal op de terugweg besloot ik dat het me nu een keer niet zou overkomen, die mentale dip. Ik schudde alle gedachtes van me af ('Waarom doe ik dit?', 'Waar heb dit nou voor nodig, wat is dit nou voor zin?') en hield de teller op minimaal 29 per uur, hoe hard de wind me ook in het gezicht blies. Ik schakelde een tandje bij en bleek zelfs nog harder te kunnen zonder van mijn fiets te vallen en te sterven!
Ik passeerde mensen die me raar aankeken. Ik keek naar de grond en ging in de beugels. Ja mensen, u leest het goed: in de beugels! 'Malen, niet opgeven, nu moet je door', dacht ik terwijl Zalk naderde, met de wind vol op de kop. Ik dacht niet een keer: 'Waarom?' Nee, ik trapte gewoon door en hijgde en zweette en meende zelfs een lichte pijn in mijn benen te voelen. Ik vloog Zwolle binnen met maar één gedachte: dat gemiddelde moet boven de dertig blijven! Het lukte. Thuis stond de teller op 38 kilometer gefietst, tegen een gemiddelde van 30,3 per uur. Merkwaardig genoeg had ik tegen de wind in net zo hard gereden als voor de wind. Hevig hijgend en zuchtend zeeg ik neer op de binnenplaats, waar mijn lieve vriendin M. een boekje zat te lezen. Ze kreeg de slappe lach. Toen ik mijn gemiddelde liet zien, moest ze nog harder lachen. Tsja.
Na tien minuten was ik alweer hersteld en zo fris als een hoentje. Geen pijn in de benen, geen vermoeidheid. 'Dat moet dus nog veel harder kunnen', luidde de conclusie. 'Als je de volgende keer nu eens iets zwaarder gaat rijden', opperde M. Klerenzooi. Denk je dat je eindelijk eens hebt afgezien en naar de kloten bent, blijkt het allemaal nog niks voor te stellen.
Met een gemiddelde van net boven de dertig bereikte ik Kampen. Dat viel me eerlijk gezegd wat tegen. Maar eenmaal op de terugweg besloot ik dat het me nu een keer niet zou overkomen, die mentale dip. Ik schudde alle gedachtes van me af ('Waarom doe ik dit?', 'Waar heb dit nou voor nodig, wat is dit nou voor zin?') en hield de teller op minimaal 29 per uur, hoe hard de wind me ook in het gezicht blies. Ik schakelde een tandje bij en bleek zelfs nog harder te kunnen zonder van mijn fiets te vallen en te sterven!
Ik passeerde mensen die me raar aankeken. Ik keek naar de grond en ging in de beugels. Ja mensen, u leest het goed: in de beugels! 'Malen, niet opgeven, nu moet je door', dacht ik terwijl Zalk naderde, met de wind vol op de kop. Ik dacht niet een keer: 'Waarom?' Nee, ik trapte gewoon door en hijgde en zweette en meende zelfs een lichte pijn in mijn benen te voelen. Ik vloog Zwolle binnen met maar één gedachte: dat gemiddelde moet boven de dertig blijven! Het lukte. Thuis stond de teller op 38 kilometer gefietst, tegen een gemiddelde van 30,3 per uur. Merkwaardig genoeg had ik tegen de wind in net zo hard gereden als voor de wind. Hevig hijgend en zuchtend zeeg ik neer op de binnenplaats, waar mijn lieve vriendin M. een boekje zat te lezen. Ze kreeg de slappe lach. Toen ik mijn gemiddelde liet zien, moest ze nog harder lachen. Tsja.
Na tien minuten was ik alweer hersteld en zo fris als een hoentje. Geen pijn in de benen, geen vermoeidheid. 'Dat moet dus nog veel harder kunnen', luidde de conclusie. 'Als je de volgende keer nu eens iets zwaarder gaat rijden', opperde M. Klerenzooi. Denk je dat je eindelijk eens hebt afgezien en naar de kloten bent, blijkt het allemaal nog niks voor te stellen.
22 april 2011
Het is een gele wereld
Alles is geel. Op de auto ligt geel stof en op de eettafel in de tuin zijn de gele pollen neergedaald. Buiten de stad is ook alles geel (voor zover het niet groen is, natuurlijk). Paardenbloemgeel om precies te zijn. Overal bloeien ze: langs de kant van de weg, aan de bosranden en op de weilanden. Waar komen ze vandaan? En waarom zijn het er zoveel dit jaar? Omdat geel de kleur van Pasen is? Op sommige plekken zijn ze al uitgebloeid en omgevormd in pluizige, grijze bollen als voorbode van de toekomst. Over een week is het geel grijs geworden. Maar tot die tijd is het een gele wereld.
19 april 2011
Zomer
09 april 2011
De Muur van Hoei
Ik heb hem donderdag vier keer beklommen zonder het te beseffen: de Muur van Hoei is geen klim maar een gebed. En ik had het kunnen weten. De weg die door Hoei omhoog leidt, heet Le Chemin des Chapelles en voortkruipend op mijn racefiets zag ik ook die zeven kapelletjes wel. Maar soms komt besef pas later.
Ik wist niet dat die kapellekensbaan de Zeven Smarten van Maria verbeelden. En ik wist niet dat Onze Lieve Vrouwe boven op me wachtte, in het kerkje op de top. De beklimming van de Muur is niet alleen een oefening in nederigheid, maar ook een daad van aanbidding en naar de hemel reiken. En dat al sinds de zeventiende eeuw, dus ver voordat de fiets werd uitgevonden.
Het begon allemaal in 1621 toen een arme vrouw uit Hoei tijdens het sprokkelen van hout op de berghelling een Mariabeeldje vond, bij de ruïne van een oud kapelletje. Ze bond het beeld op haar takkenbos, maar die bleek opeens niet meer te tillen. Ook de hulp van twee voorbijgangers mocht niet baten. Nadien kwamen velen naar de Muur, gelokt door die wonderbaarlijke Vrouw der Smarten.
De Muur is van oorsprong een pelgrimsweg voor gelovigen die in de Notre-Dame-de-la-Sarte het beeldje van Maria aanbidden. Maar de fietsers hebben de pelgrims van de Muur verdrongen. Wij, de goddelozen van de weg, laten het kerkje op de top in onwetendheid rechts liggen, opgelucht dat we het gehaald hebben zonder halverwege dood neer te vallen.
Nu begrijp ik die belachelijke percentages: je moet lijden om de verlossing te verdienen die boven wacht. De volgende keer dat ik de Muur beklim, zal ik een kaarsje branden in het kerkje.
Ik wist niet dat die kapellekensbaan de Zeven Smarten van Maria verbeelden. En ik wist niet dat Onze Lieve Vrouwe boven op me wachtte, in het kerkje op de top. De beklimming van de Muur is niet alleen een oefening in nederigheid, maar ook een daad van aanbidding en naar de hemel reiken. En dat al sinds de zeventiende eeuw, dus ver voordat de fiets werd uitgevonden.
Het begon allemaal in 1621 toen een arme vrouw uit Hoei tijdens het sprokkelen van hout op de berghelling een Mariabeeldje vond, bij de ruïne van een oud kapelletje. Ze bond het beeld op haar takkenbos, maar die bleek opeens niet meer te tillen. Ook de hulp van twee voorbijgangers mocht niet baten. Nadien kwamen velen naar de Muur, gelokt door die wonderbaarlijke Vrouw der Smarten.
De Muur is van oorsprong een pelgrimsweg voor gelovigen die in de Notre-Dame-de-la-Sarte het beeldje van Maria aanbidden. Maar de fietsers hebben de pelgrims van de Muur verdrongen. Wij, de goddelozen van de weg, laten het kerkje op de top in onwetendheid rechts liggen, opgelucht dat we het gehaald hebben zonder halverwege dood neer te vallen.
Nu begrijp ik die belachelijke percentages: je moet lijden om de verlossing te verdienen die boven wacht. De volgende keer dat ik de Muur beklim, zal ik een kaarsje branden in het kerkje.
Abonneren op:
Posts (Atom)