Ik ben dus zo’n idioot die ondanks een weeralarm en waarschuwingen van de politie toch het ijs op gaat. Zondagmiddag glibberden we met zijn zevenen over besneeuwde weggetjes naar het Veluwemeer. Bij het gehucht Noordeinde kon geschaatst worden, hadden we gehoord. We parkeerden de auto’s op de dijk, ploegden door de opgewaaide sneeuw over een weiland naar de rietkraag, en jawel: er waren mensen op het ijs! Niet meer dan vijf, maar er werd geschaatst. De zon brak door, het witte land lichtte op, en na een paar slagen hoorden we het geklapwiek van een viertal zwanen vlak boven ons hoofd. Het was magistraal.
Ik ben niet zo van de onverantwoorde risico’s, maar bij natuurijs vergeet ik dat nog wel eens. Zo stond ik begin jaren negentig een keer op het Paterswoldsemeer toen dat nog echt niet kon. Ik was alleen, het begon al wat te schemeren en het ijs golfde bij elke afzet. Stilstaan was geen optie en vallen al helemaal niet. Heel ver weg zag ik nog zo’n gek over het ijs glijden, maar verblind door de euforie van de eerste streken dacht ik geen moment aan het gevaar. Dat kwam ’s avonds pas, toen niemand geloofde dat ik al geschaatst had.
Zondag was het ook nog levensgevaarlijk op het ijs, las ik op internet. Maar wij stelden onszelf gerust met de wetenschap dat het Veluwemeer op de plek waar wij schaatsten niet dieper is dan een halve meter. Nou ja, behalve dan bij dat ene stuk gitzwart wonderijs, dat we aan het eind van de middag ontdekten. Toen de eerste de gok genomen had, volgde de rest. Je krijgt een merkwaardig soort vertrouwen in elkaar dat nergens op gebaseerd is. Maar ja, er lag ijs en het ijs zong onweerstaanbaar.
(Deze post staat vandaag als column in 'Dagblad van het Noorden'.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten