25 mei 2009
De Franse Alpen, deel 1: Col de Sarenne
Col de Sarenne via Mizoen; 12,8 km, 7,8 % gemiddeld met een piek van 13,5 %
Op de eerste dag in de Alpen (vorige week maandag) dachten we te beginnen met een rustige beklimming door Alpe d'Huez 'van de makkelijke kant' te doen. Wie dat 'makkelijk' erbij bedacht had, weet ik niet meer, maar na de koffie in Freney d'Oisans (bereikt via een klim met 250 hoogtemeters die ook al aardig in de benen sloeg) begon een helse klim over vooroorlogse wegen. Ik schreef er de volgende column over voor Dagblad van het Noorden:
Col de Sarenne
Waarom doe je dit, denk je voor de tiende keer. Je hoort een donderslag in de verte en zet nog maar eens aan. Je fietst in de bergen, de handen losjes op het stuur, zweet druppelt van je gezicht op je tellertje. Het stijgingspercentage loopt weer op naar tien procent, zie je tot je verbazing. Dit zou toch een rustig ritje worden om te wennen aan de alpencols? Maar er zit nog tempo in: 10,8, 11,0, 10,8, 11,2 km per uur zegt het apparaat op je stuur, ook al barst je hart bijna uit elkaar.
Om je heen een desolaat landschap. Overal rotsen en kale hellingen, en geen mens te zien. Dit is een col uit de oertijd, schiet door je heen. Steenlawines hebben gaten in het wegdek geslagen en overal liggen rotsblokken en stenen waar je tussendoor slalomt. En je denkt: waar is die top in godsnaam? Toch niet bij die masten, die je vanuit je ooghoek een paar honderd meter hoger op een bergkam ziet staan? Opeens zie je honderd meter onder je een van je fietsmaatjes languit naast de weg liggen, uitgeput. Maar teruggaan is geen optie: nergens een plek om te schuilen als het noodweer losbarst.
Waarom doe je dit, denk je weer. Maar als je eenmaal boven staat tussen de sneeuw, bij die masten, en de koude wind om je oren suist op 1999 meter hoogte, weet je het weer. Bergop fietsen is een oerinstinct, een mythische reis naar het onbekende. Je wordt gedreven door dezelfde drang die je voorouders tienduizenden jaren geleden Afrika deed verlaten.
En je gaat weer verder in je eigen heldenverhaal. Over rampzalig slechte wegen naar beneden, door een riviertje heen, tot je bent afgedaald naar Alpe d'Huez en de weg weer glad wordt. En je denkt: weer een berg veroverd op de wereld.
Naschrift. Ik heb een theorietje: wielrennen is geen sport, maar een verhaal; het is geen spelletje, maar een afspiegeling van het leven zelf. Dat maakt het tot de mooiste sport (ook al is het dat dus niet) op aarde, zowel in wedstrijdverband als recreatief. Bij wedstrijden gaat het verhaal over winnaars en verliezers, helden en hun helpers, verslagenen, strijd, bedrog en complotten. De toerfietser schrijft zijn eigen oerverhaal. Elke tocht is een queeste, waarin de toerfietser de wijde wereld in trekt om zijn horizonten te verbreden. Zoals de held in een verhaal zijn vertrouwde wereld verlaat en op zoek gaat naar datgene wat de verstoring van de orde in zijn thuiswereld kan herstellen, zo verlaat de toerfietser keer op keer zijn huis om zijn verstoorde innerlijke orde te herstellen (of zichzelf terug te vinden) tijdens zijn tochten. En zoals je een goed verhaal steeds kunt herlezen (of een goed liedje wel honderd keer kunt beluisteren) kun je ook best steeds hetzelfde tochtje maken, want je vindt steeds iets nieuws (een veld boterbloemen of een verloren herinnering, bijvoorbeeld) of je hervindt je verloren rust. En denk nu niet meteen: 'Wat een gezwets!' Ik ben ervan overtuigd dat wielrennen aan een diep menselijk oerinstinct appelleert. Later meer hierover.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Job, mag het ook gewoon "fietsen" genoemd worden? Volgens mij bereik je daarmee precies hetzelfde :-)
Een reactie posten