Dan sta je daar, op de top van de Poascheberg en je vraagt je vertwijfeld af waar de klim toch was. Negentig meter hoog is het hier en je kijkt heel ver Duitsland in en denkt zelfs de energiecentrale van Ibbenbüren te zien. Maar in je benen voel je niks. Een kilometer of drie vals plat - twee, drie procent - meer was het niet.
En toch zijn hier, rond Uelsen, overal heuvels. Dit is het echte werk, denk je, terwijl je om je heen kijkt en het landschap in je opneemt. Dit zijn heel andere bergen dan de bergen thuis, de Burgemeester Honcooplaan en de Lemelerberg. Dit zijn bergbergen, en geen onverwachte oprispingen van het vlakke land. Het doet hier een beetje denken aan Zuid-Limburg en meer nog aan het Teutoburger Wald, maar dan niet zo hoog. En zonder echte klimmetjes.
Bij Wilsum was je begonnen met de Steinberg. Een paar honderd meter liep de weg omhoog en je teller gaf zelfs even vier procent aan. Een veelbelovend begin, dacht je toen nog. Het heet hier immers niet voor niets Wilsumer Berge. Maar al die andere bergen - de Tütschenberg, Am Kopschenberg, Lemker Berg, Nüssberg - ze lagen er wel, maar je voelde ze niet. Ja even, toen je in de afdaling van de Poascheberg naar Halle dat zijweggetje zag liggen, afsloeg en en opnieuw omhoog reed, voelde je het en zag je op je teller zes procent staan. Maar toen je opkeek was je alweer boven.
Later, bij Ootmarsum, waren de bergbergen weg en reed je door een glooiiend land. Hier lagen de heuvels zo ver uit elkaar dat niet zij maar de vlakte het perspectief bepaalde. En dus voelde je de klim naar Nutter wel, maar je zag hem niet. En je dacht met weemoed terug aan de Poascheberg van zoëven, en de Wilsumer Berge, en de heuvels van Golenkamp, en je realiseerde je wat je allang wist: het echte klimmen gebeurt in je hoofd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten