Charles Darwin was vroeger bij ons thuis een naam die niet hardop werd uitgesproken. De evolutietheorie was een gevaarlijke dwaalleer, die te vuur en te zwaard bestreden moest worden en de bedenker ervan gold als de verpersoonlijking van het Kwaad. Wij geloofden dat de Bijbel van kaft tot kaft letterlijk waar was en gelukkig hadden we Willem Ouweneel. Deze bioloog, filosoof en theoloog gold tijdens mijn jeugd in evangelische kringen als een briljante wetenschapper die in zijn boeken en in het tijdschrift Bijbel & Wetenschap korte metten maakte met de evolutietheorie. Alle twijfel over de letterlijke waarheid van Genesis 1, werd bij ons thuis – vaak met een beroep op Ouweneel – de kop ingedrukt. Fossielen van vroege mensachtigen?
Die waren door de Satan zelve in de aardlagen geplaatst om ons in verzoeking te brengen. De koolstof-14-dateringsmethode, die erop leek te wijzen dat de aarde toch echt ouder was dan zesduizend jaar, was ook zo’n hot issue. Maar de creationisten hadden overal een antwoord op.
Ouweneels opvattingen zijn tegenwoordig een stuk genuanceerder. Al veel eerder dan Andries Knevel zag hij de onhoudbaarheid in van het creationisme, zoals wij dat als kinderen kregen ingepeperd. Hij is erachter gekomen dat evolutietheorie en geloof elkaar helemaal niet uitsluiten en profileert zich nu nederig als een ’ontstaansagnost’, iemand die gelooft dat het ontstaan van het leven onkenbaar is. Dat lijkt me een zeer gezonde opvatting. De ironie wil dat het tegenwoordig de diehard-volgelingen van Charles Darwin zijn die op hun beurt dogmatisch volharden in hun godloochening.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten